drong aan op het gebruiken der woorden in hun juiste beteekenis. De woorden veranderen dikwijls van beteekenis in den loop der tijden, wat met eenige voorbeelden werd aangetoond. Spreker kwam op tegen de zucht tot navolging van groote meesters bij vele jongere letterkundigen, zelfs in hun fouten; wees op het verkeerd gebruik van als in plaats van wanneer, en keurde het overtollig gebruik af van bijvoegelijke naamwoorden, vooral in kranten.
De aanhaling van spreekwoorden diende den spreker om zijn bekende denkbeelden over Indische en Nederlandsche zaken te herhalen. Aan het slot van zijn voordracht sprak M. over 's menschen taak en bestemming in het leven, over idealisme en realisme; voor spreker bestond er eenheid in de natuur en verviel de antithese van geest en stof, hoog en laag, idealisme en realisme; dit zijn slechts uitdrukkingen, waarvan de mensch zich bedient om de beide zijden, die de natuur aan zijn kenvermogen toekeert, een naam te geven. Idealisme en realisme hebben alleen op kunstgebied reden van bestaan; men wil daarmee uitdrukken tot welk genre een kunstvoortbrengsel behoort.
Eindelijk sprak M. over het dwaze van de vrees voor den dood. Sterven had voor spreker zoo weinig afschrikwekkends, dat hij er met genoegen aan dacht als aan de rust, die den arbeider wacht na een welbesteden, grootendeels moeilijken dag.