Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
1 December 79 Myn lieve beste jongen. Je bent nu nog myn ‘pneu’ ‘papa's lieve jongen en mama's zoete hart’ zooals je je zelf noemt, en op 't oogenblik ben je bezig booten te maken van je tafeltje en de lâ van je tafeltje en de deksel van myn naaimachine, die bindt je aan elkaer, en dan ben jy beurt om beurt de schipper of de conducteur, en we kunnen je geen grooter dienst doen dan in je boot plaats te nemen en ons te laten brengen n[aa]r Wiesbaden, Amsterdam of Rudesheim, om 't even. De paarden worden ook voorgespannen en als we plaats nemen geef je ons een billet en ook 't geld voor 't billet (kleine stukjes papier) ontvangen we van jou. Och je spel is nog zoo jong, je bent ook nog geen 4 jaar en terwyl ik je nu zoo zie spelen is 't me zonderling te moede aan je te schryven, tegen den tyd dat je volwassen zult zyn, althans groot genoeg om te begrypen wat ik je zeggen wil. (Ziezoo nu heb je myn stoel vastgebonden aan je booten, en maak ik zoo de reis mee naar de Zuiderzee, waar tante Christien woont!) Als je deze woorden leest myn lieve schat dan weetje reeds dat je niet ons kind geboren bent. Naar 't hart ben je 't wel, o geen echte ouders kan hun kind meer aan 't hart zyn gegroeid dan jy ons. maar geboren ben je van 'n andere moeder van 'n anderen vader. Reeds nu is 't een onderwerp van zorg voor ons hoe je dat te doen vernemen zonder schok of pyn - want het geheim te houden is onmogelyk. Ook is 't niet zeker dat wy je dit alles zullen kunnen meedeelen op 't oogenblik dat ons geschikt voorkomt, daar verwanten vrienden bekenden, en dus ook vreemden moet ik veronderstellen, de toedracht der zaak kennen, met andere woorden, omdat velen weten dat wy geen eigen kind hebben en onze Wouter slechts een aangenomen kind is. ‘Slechts’! Maar wy zouden ons eigen niet liever kunnen hebben, en zeker zou 't vertrouwen van een eigen kind ons niet zóó treffen als jou kinderlyke overgegevenheid, je geloof in ons. Ik zelf had er reeds meermalen aan gedacht te zorgen dat je by ons mogelyk overlyden op de hoogte der geschiedenis was van je eerste levensjaren, toen voor eenige dagen dek, jou eigen papa, zooals je hem noemt er my op wees dat het goed zou zyn als ik het geheele verloop van je komen by ons beschreef. ‘Later zal het | |
[pagina 140]
| |
voor 't kind belangryk zyn een relaas te hebben van dezen tyd. dat zal hem meer bevredigen dan wanneer hem dan een verhaal wordt gedaan van de omstandigheden. Ook is 't geheele verloop der zaak op 't oogenblik frisscher in je geheugen dan 't na verloop van zooveel jaren zyn kan,’ zeide hy. En ik was dit geheel met hem eens. Zoo ben ik dan besloten een brief te schryven aan myn lieven kleinen Wouter tegen dat i groot zal zyn, en ik hoop dat het my gelukken zal het zóó te doen dat ik vele vragen beantwoord die later zullen opkomen in je gemoedje, vooral wanneer tegen dien tyd je papa en ik er niet meer waren om toetelichten waar het noodig mocht zyn. Maar toch wil ik je vooraf nog waarschuwen myn lieve jongen dat wanneer je met vurig verlangen deze bladzyden ter hand neemt ze je in veel opzichten onvoldaan zullen moeten laten. Omtrent uw ouders kan ik niet meer meedeelen dan ik weet (maar iets achterhouden zal ik ook niet, je hebt recht op de waarheid voor zoover ik die ken) en ook bovendien kunnen de omstandigheden en je zielstoestand vragen in je wekken die ik niet vooruitzie, en die myn eenvoudig verslag niet beantwoorden. Wapen je dus tegen onvoldaanheid, myn kind! Het was in de eerste helft van februari 78. Dek was den 7den of achtstenGa naar eind1., meen ik, naar Holland gegaan om voordrachten te houden en ik was alleen in onze woning te Wiesbaden, dotzheimer Strasse 48. Den eersten december van 't vorige jaar (dus 77) had Eduard ons verlatenGa naar eind2.. Zyn toestand, onze verhouding tot Nonnie, en allerlei andere redenen hadden dek treurig gestemd, en den laatsten tyd voor zyn reis naar Holland was hy zeer neerslachtig geweest. Wat my aangaat, ik had de macht niet hem optewekken. De hoogste eisch die hy my stelde, wat hy 't meest van my verlangde was dat ik zyn verdriet meevoelen zou. Intusschen meende ik dat afleiding hem goed zou doen, en terwyl ik in den geest zocht naar iets dat by machte zou zyn hem soms afteleiden van al te eentoonig pynlyke indrukken, rees honderdmaal de verzuchting in me op: waarom hebben we ook geen kind! Van 't begin van ons samenzyn af had dek een kind verlangd - maar nu was de hoop opgegeven, ik dacht er niet meer aan. Soms hadden we ook het aannemen van een kind wel eens aangeroerd - maar dek was huiverig het te beginnen. Ik liet dus het onderwerp zakken, maar terwyl dek zoo neerslachtig zat te peinzen rypte by | |
[pagina 141]
| |
my het plan althans ‘den Versuch zu machenGa naar eind3. ’ of ik met een aangenomen kind niet wat vroolykheid kon brengen in ons huis. Ik wachtte slechts op zyn hollandsche reis om te handelen, en ging dan ook kort na zyn vertrek aan 't werk. Ik schreef aan m'n zuster Annette die aan kinder-filantropie doet, informeerde n[aa]r vondelingshuizen, wendde my aan een liefdadige instelling in W. ‘het paulinenstift’ en besloot ten slotte ook tot een annonce, allereerst in het Wiesbadener tageblatt. Marie Anderson, een hollandsche dame die ook in W. woonde was, ik meen zondag avond 10 febr, by my en met haar besprak ik 't plan. Ik schreef een advertentie ik geloof woordelyk: Es wird ein Kind unentgeltlich anzunehmen gesucht. Adres M.A. 61 postlagernd Wiesbaden. - (Lieve schat! en daarop kwam jy! Dek keek me daar over myn schouder en de eerste briefjes van je moeder in. En met aandoening zegt hy: ‘die lieve kleine jongen, hoe aandoenlyk toch’, en loopt eens naar je bedje om naar je te zien. O je bent nu geen ‘arm kind’ meer. je hebt nu ons, en dat weetje ook. en je speelt de baas over ons, o! we moeten er menigmaal een schotje voor schieten om je niet te bederven want dat willen we ons ‘zoet hart’ niet.) De annonce moet verschenen zyn in 't Tageblatt dat dinsdag morgen werd rond gebracht. M.A. ging voor me naar de post en bracht my achtereenvolgens een twaalftal briefjes. Ik ben een paar andere kinderen in W. gaan zien, maar vooral na den brief No 3 (van je vader) dacht ik alleen aan jou. Je was jong genoeg om later geen herinneringen te hebben aan den tyd vóór dat je by ons waart, je was n[aa)r men verzekerde door en door gezond en men was geneigd je geheel aftestaan, myn engel. En dit waren de drie punten die ik voorloopig eischte. Later zouden we zien of - of we je zouden kunnen liefhebben, myn jongen. Genoeg ik ontving brief No 1, en antwoordde aan B.B.B. 555: ‘Näheres ins hotel Schwarzen Bock Zimmer No 61’ anders niet. Het opgegeven adres was dat van Marie Anderson. |