[4 mei 1879
Ingezonden Stuk in De Zaanstreek]
4 mei 1879
Ingezonden Stuk in De Zaanstreek, no. 321. (G.A. Zaandam; fotokopie M.M.) Fragmenten.
Assendelft, 29 April 1879.
Mijnheer de Redacteur!
Als gij mij een plaatsje wilt gunnen in uw blad, zal ik zoo vrij zijn te antwoorden op het ditmaal werkelijk ingezonden stuk van den Heer P., dat voorkomt in de Zaanstreek van 13 April. (....)
Naar de ‘bescheiden meening’ van den Heer P. is Multatuli er niet in geslaagd te bewijzen, dat zijn natuurleer beter is dan het geloof in een Persoonlijk God, ‘die in de natuur, maar ook buiten en boven deze werkt.’ Ik ben het volkomen met den Heer P. eens, dat de oude leer bevattelijker en even redelijk is als de nieuwe, zooals hij die aan Multatuli toeschrijft. Een uit zich zelve ontstane natuur is even ongerijmd als een door een Hooger Wezen geschapen wereld. Maar de Heer P. heeft verkeerd gelezen of verkeerd gehoord. Multatuli predikt geen natuur, die ontstaan is, maar een die eeuwig is, zooals ik reeds het genoegen had op te merken in mijn stukje van 13 April. Toch geloof ik dat het bij het oplossen van zulke vraagstukken niet de vraag is, welke uitkomst ‘rationneeler,’ ‘bevattelijker,’ ‘meer menschelijk voor verstand en hart beide’ is, maar welke uitkomst de ware is, of het meest met de waarheid overeenkomt.
Ik schijn gedwongen den Heer P. altijd gelijk te moeten geven. Welzeker smaak ik gauw eenig genoegen; ik ben nog al opgeruimd van aard. Ook heb ik zijn verslag voor een ingezonden stuk aangezien, een groote fout voorzeker. 't Is een uitkomst, dat ik toch niet alles behoef toe te stemmen. ‘Ik zou er geen draad van goedkeuren, ik zou den schrijver met het volk verwarren, ik zou van vreemde woorden houden.’ - Integendeel, ik keurde veel goed in het verslag van den Heer P.; lees mijn stukje maar na. Ik verwar den schrijver volstrekt niet met het volk; men moet al ‘zeer slecht eenvoudig Hollandsch’ lezen om in mijn stukje de Heer P. met het volk te verwarren en van vreemde woorden houd ik veel minder dan de Heer P.