Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVoordracht van Multatuli te Krommenie.Gisteren hield de heer E. Douwes Dekker (Multatuli) zijn aangekondigde voordracht te Krommenie. De zeer talrijke opkomst bewees genoegzaam, welk een belangstelling het optreden, het werken en streven van deze Persoonlijkheid ook in deze streken wekt. - Multatuli is dan ook, - zelfs zijn grootste bestrijders zullen 't erkennen, - een figuur die belangstelling wekt. De opmerking is niet nieuw, maar ze is niettemin volkomen waar, dat het ten eenenmale ondoenlijk is, van zijn voordrachten in een kort bestek voor hen die ze niet bijwoonden een ook maar eenigzins voldoend verslag te geven. Wij zullen ons daaraan dan ook niet wagen, maar ons er toe bepalen, voor hen die Multatuli gisteren avond hoorden enkele punten als herinnering aan zijn toen gehouden rede op te teekenen. Multatuli sprak naar aanleiding van de Bergrede van Jezus in Matheus V. Diep gevoeld was zijn voorafspraak over het ‘zich terugtrekken in de woestijn:’ zijne opwekking aan eiken Mensch om zich terugtetrekken in de stilte van het eigen gemoedsleven tot een voorbereiding tot den levenstaak en den levensstrijd. | |
[pagina 856]
| |
Zijn eigenlijke rede bestond uit twee deelen. 't Eerste deel was een behandeling, een bespreking van de Bergrede: van elke zaligspreking afzonderlijk. Talrijk waren de schoone gezichtspunten die door zijn rede zich daarin als geheel nieuw voor den hoorder opdeden. - Reeds, ja niet het minst, in den aanvang, waar hij de woorden ‘de armen van geest’ zoo schoon verklaarde, boeide hij ten zeerste; en zoo verder sleepte hij mee in steeds toenemende mate. Echter, bij volkomen waardeering van het vele schoone en ware in zijn verschillende stellingen vervat, konden we nu en dan de meening niet onderdrukken, dat vooral bij een zóó meeslepend spreker als Multatuli zijne wijze van behandeling eene groote schaduwzijde heeft: zoodat tegen menige stelling nog al wat in te brengen zou zijn. Ons althans komt het voor, dat b.v. de ‘vredelievenden’ (in casu de leden der Vredebonden) meer waardeering verdienen; en dat de parabel der ‘gelijkhebbers’ tamelijk duister was. Het tweede gedeelte was gewijd aan de behandeling van Multatuli's stelling, dat Jezus woord: ‘zalig de reinen van harte, want zij zullen God zien’ ook thans nog de grondslag moet zijn der ware wijsbegeerte. - ‘Zij die ernstig streven naar de beste middelen om het beste te bereiken’ zullen God zien; dat wil volgens spreker zeggen: zij zullen leeren inzien dat medewerken met de Natuur, leven en handelen overeenkomstig de wetten der Natuur het ware zielsgenot verschaft. Dit deel van zijn betoog was bijzonder goed inééngezet en zijn stelling ‘Genot is Deugd’ wist hij, op zijn standpunt, volkomen van zijn paradoxaal karakter te ontdoen. Toch, moge ook zijn verklaring waar zijn dat Jehova, Isis, Wodan, God, geen andere woorden zijn dan een uitdrukking van de idée der eeuwig werkende Natuur die was, die is en zijn zal - toch gelooven wij dat van de aanwezigen velen even als wij er niet van overtuigd zullen zijn, dat dit Genot uitsluitend voldoende is voor de ziel die den persoonlijken God zou moeten missen; - en dat velen met ons de gegrondheid niet zullen kunnen inzien van M's conclusie, dat het zooveel redelijker is of zooveel beter voor ons verstand te vatten, om te gelooven in een Natuur van zelve of uit zich zelve ontstaan en werkende, dan in een persoonlijk, zelfbewust God die in de Natuur, maar ook buiten en boven deze, werkt. De laatste be- | |
[pagina 857]
| |
schouwing komt ons meer rationneel, meer menschelijk voor, voor verstand en hart beide. Onze beschouwing is reeds uitvoeriger geworden dan we meenden dat ze zijn zou. Maar is het wonder dat zulk een Spreker, zulk een Rede, tot eene uitvoerige nabetrachting zou voeren! Welk een rijkdom van denkbeelden, welk een echte welsprekendheid! En hoezeer persoonlijk ook in menig punt hemelsbreed van de door hem geuite ideën verschillende, toch verheugen wij ons in zijn optreden, daar alleen uit het ‘Hoor en Wederhoor’ ten slotte de Waarheid zal voortkomen. En waar zijn schoone slotwoorden ons als 't ware nog in de ooren klinken, daar gevoelen we ten volle dat hij, de sierlijke stylist, de waarlijk zeer welsprekende Redenaar, een Zoeker is naar het Ideale, een ernstig Strijder voor ‘de Waarheid’ een die de wereld zeker menige schrede vooruitbrengen zal. 5 April 1879 |
|