Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdIets uit de oude doos.Zeker grieksch redenaar, wiens naam mij ontschoten is, en dien ik dus maar PolypathesGa naar eind1. zal noemen, bezocht eenen vriend, die te Argos woonde. Hij vroeg dezen: gaat gij mede, naar de groote feesten te Olympia? - Neen, zeide de ander, want de reis is mij te ver en te kostbaar. De redenaar hernam: ik zal u vrijhouden en nog 10% van mijne winst geven, als gij mij helpen wilt. - En wat moet ik dan doen? vroeg de vriend - Wel, zeide Polypathes, ik ga naar de prijs dingen in het improviseren. Nu heb ik een mooi plan, waarin gij mij moet ondersteunen. Ik heb eene zeer fraaie | |
[pagina 849]
| |
redevoering, vol echt geniale zetten, over het verband tusschen spreken en denken samengesteld. Wanneer ik nu te Olympia optreed, dan zal ik het publiek verzoeken, mij een onderwerp op te geven, waarover ik spreken moet. Dan roept gij dadelijk: houd eene redevoering over het verband tusschen spreken en denken! Ik zal dan vijf minuten staan peinzen, en vervolgens mijne geniale redevoering debiteeren. Het publiek zal die mooi vinden, want ik heb eene zeer gemakkelijke voordracht en spreek vlot en helder; en gij weet, hoe roijaal eene goedgekeurde redevoering beloond wordt. Als ik u dus op reis vrij houd, en nog 10% van de winst geeft, zijt gij er goed af. - Dit werd goedgekeurd, de vrienden gingen samen naar Olympia, doch, toen zij de stad in de verte zagen, bleef de één wat achter, opdat het publiek hen niet samen zien zou; en een paar dagen later deden zij zoals was afgesproken. De zaak gelukte volkomen, de redenaar werd geprezen en ruim beloond, en de vriendschapsdienst werd volgens afspraak met 10% van de winst vergolden. Zulke redenaars noemde men oudtijds sofisten. D.B.
Mijnheer de Redacteur! Vergun me even door middel van uw geacht blad, openlijk hulde te brengen, aan de overgroote verbeeldingskracht van den schrijver der ‘geniale zetten’, die de helder beredeneerde ideën door Multatuli alhier den 20sten j.l. geuit zoo belachelijk in uw blad wist voor te stellen. U begrijpt tegelijkertijd de moeilijkheid, die er in ligt om uit zulk een geradbraakte voorstelling iets van 't oorspronkelijke weertegeven, en wil ik mij daarom slechts bepalen tot het terugbrengen van een paar dier zetten in dat verband, waaruit ze zoo meêdoogenloos gerukt zijn. Over 't algemeen heeft de schrijver D.B. sterk en onvergeeflijk tegen een der primitiefste wiskundige regelen gezondigd, namelijk tegen dien, waarin geleerd wordt dat tusschen de grootheden A.B.C.D., die verder niets met elkander gemeen hebben, dan dat A:B = C:D, onmogelijk de betrekking kan bestaan: A = C of B = D. Het bewijs van het begaan dier zonde is gemakkelijk te leveren: 1. wil ik nog even terugkomen op de platvisschenkwestie. Als ik mij goed herinner bracht Multatuli dit woord te berde bij zijn betoog over de gelijkheid van toestand waarin hij beweert dat kind en | |
[pagina 850]
| |
genie verkeeren. Spreker nam het negatieve kind, m.a.w. het kind dat begeert noch ontbeert, als punt van uitgang aan, liet dat kind zich ontwikkelen, en stelde de mate dier ontwikkeling door twee uiteenloopende lijnen, met 't kind als hoekpunt voor. De ruimte, tusschen de lijnen begrepen, duidt dus de opgedane kennis aan wier onderdeden op dezelfde plastische wijze kunnen voorgesteld worden door kleinere hoekuitgebreidheden. Hoe zullen die lijnen blijven loopen? Spreker acht stilstand of achteruitgang onmogelijk, tenzij dood, verwaarloozing of krankzinnigheid tusschenbeide komt. Op eene zekere hoogte van ontwikkeling gekomen zal de mensch het geleerde langzamerhand onder één gezichtspunt gaan brengen. De lijnen zullen dus beginnen naar elkander toeteloopen. In het snijpunt der 2 elkander naderende lijnen, het punt dus waar alle takken der wetenschap tot één worden gereduceerd, in dat ideale punt is het genie geboren. Spreker nu wees op den gelijken toestand van die 2 punten nl. 't punt van uitgang (kind) en 't snijpunt der beide elkander naderende lijnen (genie) en vergeleek ter verduidelijking de door de vier lijnen besloten ruimte met een voorwerp uit de natuur van dergelijken vorm, met een platvisch. Ziedaar ten naasten bij de bron, waaruit de schrijver D.B. zijne phantastische vergelijking putte. 2. Leze men blz. 34 der ‘Minnebrieven’ van Multatuli, en men zal zich verwonderen over de koelbloedigheid waarmede D.B. de woorden: wijsbegeerte, kindermeid, zwarte hond, enz. op de vreemdste manier aan elkander weet te koppelen. Vooral dat vasthouden van 't derde kind door dien zwarten hond zou een prachtig model voor 'n monument of schilderij opleveren. Och, daar is maar een klein beetje phantasie voor noodig en, zou van Alphen zeggen: ‘aan een boom zoo vol beladen mist men vijf, zes pruimpjes niet.’ 3. Vergelijkt de ‘zetten’ schrijver de natuur met eene keukenmeid! Ik zeg met voordacht: de zettenschrijver, aangezien genoemde vergelijking door den gevierden spreker dien avond volstrekt niet zodanig is uitgesproken. Wèl wees Multatuli, sprekende over de ‘eenheid in de natuur’, op sommige punten van overeenkomst, welke we in de schijnbaar uiteenloopendste voorwerpen in die natuur vinden, getuige de gelijke reuk, dien we | |
[pagina 851]
| |
somtijds aan vanille en dennehout waarnemen. Die verschillende vormen nu, waaronder menigmaal hetzelfde voorwerp onder onze aandacht wordt gebracht, vergeleek Multatuli met de verschillende resultaten, die eene keukenmeid verkrijgt door dezelfde vleeschsoort op onderscheidene manieren te behandelen. De heer D.B. heeft echter slechts de woorden: vanille, vleesch, natuur, keukenmeid enz. noodig om ons de grilligste combinaties onder de oogen te brengen. De ‘zetten’ over paus en wijsgeer, verzenmakers en dichters, zooals die door den Hr. D.B. zijn voorgesteld, kunnen gemakkelijk teruggebracht worden tot twee diepzinnig gevonden waarheden, ten eerste: dat een mens een ezel is, omdat hij ook twee oren heeft; ten tweede dat een mensch geen ezel is, bij gebrek aan een staart. Deze ‘zetten’ zijn dan ook te veel uit de lucht gegrepen, dan dat op 't verkeerde daarvan behoeft te worden gewezen. Zie, M.d.R., wanneer we met hetzelfde draaivermogen als de heer D.B. welk werk ook gingen analyseren, dan zouden we even goed, van zin onzin kunnen maken. We zouden o.a. uit een voorbericht van zeker vertaald werkje van Locke, de bewering kunnen fabriceeren, dat het bestaan van 't oneindige afhangt van de storingen, die eens in de loopbaan van Uranus hebben plaats gehad. Zulk een fabricage staat echter gelijk met vervalsching van levensmiddelen, en laten we dus achterwege. U dank zeggende M.d.R. voor de afgestane plaatsruimte heb ik de eer met de meeste hoogachting te zijn Uw dw., M.K.
(Het begint tijd te worden om het debat omtrent Multatuli's voordragt te sluiten. Diensvolgens zullen eventueel intez. stukken daarover nog enkel in 't aanst. nummer tot définitieve sluiting dezer polemiek worden geplaatst. Red. Amersf. Ct.) |
|