Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[april 1879
| |
[pagina 838]
| |
overtuiging, dat alleen Gij ‘knap’ zijt. Of is het niet om razend te worden, dat de heer K.v.d.B. U in zijn lang opstel slechts éénmaal aanleiding geeft om op een taalfout te wijzen; dat hij het woordje den in plaats van de schrijft? Hoe geestig dat Gij dit zoo helder doet uitkomen. Daaraan kent men dadelijk den echten Schoolmeester! Neen, dan toondet Gij U meer Meester van de taal door een opstel te leveren, dat een fout is van 't begin tot 't einde en waarvan alle uitdrukkingen ongelukkig gekozen zijn. Gij verdiendet Professor te zijn! Hoe naïf van den heer K.v.d.B., dat hij van U ‘bewijzen’ durft vragen, alsof het niet genoeg ware dat Gij iets zegt om dit dadelijk tot waarheid te maken! Zonder het misschien te vermoeden hebt Gij, tot mijne groote vreugde, aan het zoozeer door mij verafschuwd Onderwijs een ‘coup de patteGa naar eind2.’ gegeven, welke de gelukkigste gevolgen kan hebben. Tot nog toe werden de Leeraren gerespecteerd om het onderwijs dat zij gaven; voortaan zal het onderwijs worden beoordeeld naar de Leeraren, waarvan Gij zulk een waardig exempel zijt. Ik kan mij zoo klaar voorstellen hoe trotsch Uwe Collega's op zulk een ambts-broeder zullen zijn; wellicht wordt er reeds bij Uw leven een standbeeld voor U opgericht, bij welke gelegenheid dan een feest van alle Duivelskinderen kon gehouden worden, dat Ik gaarne met mijne hooge tegenwoordigheid zal vereeren. Ga dus voort, geliefde Zoon! U te verzetten tegen alles wat volgens de wereld goed is en edel, en tot zaligmaking zoude kunnen leiden; altemaal dingen die in strijd zijn met onze beginselen. Oefen U zooveel mogelijk in publieke geschriften van de soort als de thans door U geleverde; wellicht kan Ik U dan later tot medewerker aan mijn vorstelijk weekblad Asmodée bevorderen en U ten slotte, tot hoogste belooning, eene plaats aan mijne rechterhand verzekeren. Dat Ik U op het titelblad ‘Sinjeur’ noem is alleen omdat, na het gebeurde, het praedicaat ‘Mijn Heer’ U wel door niemand meer zal worden toegekend. ‘Mais tu l'as voulu, George DandinGa naar eind3.!’ | |
[pagina 839]
| |
Vaarwel geliefde Zoon, waardig Duivelskind! Ik schenk U mijnen helschen zegen. IK, de Duivel. Uit de Onderwereld, 31 Maart 1879. |