[27 maart 1879
Verslag voordracht Groningen in Prov. Gron. Crt]
27 maart 1879
Verslag van de voordracht van Multatuli te Groningen van 25 maart in de Provinciale Groninger Courant, no. 73. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
- Of de heer Douwes Dekker, die gisteren avond in de Harmonie voor een volle zaal optrad, zijne hoorders genoegen heeft verschaft, wijzer en beter gemaakt, wagen wij niet te beoordeelen. Het publiek applaudisseerde druk; in zooverre zou men mogen aannemen, dat op de eerste vraag een bevestigend antwoord moest worden gegeven. Echter waren er onder hen en haar, die nog andere middelen hebben om hunne gewaarwordingen anders dan door handen en voeten kenbaar te maken, die niet altijd de wijze waarop de zaligsprekingen uit de bergrede werden uitgelegd, - of geparodiëerd, want van ‘uitlegging’ was de redenaar wars - een ‘genie’ waardig vonden, en in zooverre met instemming den spreker hoorden betoogen, dat een genie veelal niet zoover afstaat van een kind, uitgezonderd de aard der naïveteit. Multatuli stelde, als gewoonlijk, zich zelf sterk op den voorgrond. In zijne wijze van uitdrukking, in zijn toon, in den vorm zoowel waarin hij zijne gedachten inkleedt als in die gedachten zelf, komt steeds een zekere wrevel uit, tegen alles en allen. Goed en kwaad, beide stuiten hem tegen de borst. Hij hekelt alles, alleen den spreker niet. En al moge er veel waars zijn in 't geen hij zegt; al is het niet te ontkennen, dat in dat hoofd gezonde hersens wonen en die mond welsprekend is, hij heeft nu althans niet meer 't vernuft