Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 786]
| |
Lezing van multatuli.‘Fallen is thy throne, oh Israël!’ Thomas Moore Gaarne voldoe ik aan 't vereerend verzoek der Redactie, eenige regelen over de voordracht van E. Douwes Dekker, gezegd Multatuli, neer te schrijven. Gaarne in zooverre mij daardoor de gelegenheid wordt aangeboden den plicht der dienstvaardigheid te beoefenen; ongaarne echter van den anderen kant, omdat die plicht een treurige is. Of valt het niet zwaar een afkeurend oordeel te moeten uitspreken, waar men liever zou gezwegen hebben, en allerliefst reden zou hebben gevonden aan zijne eerbiedige bewondering lucht te geven? - Van bewondering echter - het hooge woord moet er uit - kon bij 't aanhooren van M.'s jongste improvisatie luttel, van eerbied in 't geheel geen sprake zijn. Een bitter gevoel, eene mengeling van ontevredenheid, teleurstelling en verontwaardiging, ziedaar in weinige woorden den indruk, dien de rede van M. in de gemoederen van velen zijner toehoorders heeft nagelaten. En zelfs bij de meest ontwikkelden dergenen die tot elken prijs genoegen wilden smaken, is de overwinning door spreker behaald hoogstens met die van Pyrrhus te vergelijken. Wie echter met argeloos vertrouwen, met liefde voor de kunst, en vlammende op de verheffing en veredeling, die de ware kunst op 't gemoed oefent, de zaal binnentrad, ging verslagen of vertoornd huiswaarts, mompelende de woorden, die als motto boven dit korte opstel staan. Gevallen is uw troon, o Multatuli! de eigenaardige, reeds nu en dan dubbelzinnige bekoring uwer machtige tegenwoordigheid is geweken, en velen dergenen, die tot hiertoe gaarne opgingen om den grooten spreker de verschuldigde hulde te bewijzen, zullen zich voortaan moeilijk of in 't geheel niet laten verleiden, wanneer wederom de lokpijp des vogelaars hen roept. (....) Wel heeft de schrijver Multatuli de waarheid gezegd, toen hem de ‘Kraftworte’Ga naar eind1. ontvielen: ‘Publiek, ik veracht u met groote innigheid’. Anders toch zou de spreker Multatuli dat publiek te goed houden voor eene rede gelijk die, waarop hij het verleden Zaterdag avond vergastte. 't Zij mij vergund een paar punten aan te roeren ten bewijze dat deze schijnbaar apodictische uitspraak niet van grond ontbloot is. | |
[pagina 787]
| |
De spreker had tot onderwerp gekozen het antwoord op de vraag Wat moet ik doen om zalig te worden? (Men zie over 't zelfde de ietwat ironische vermelding in de N. Rott. Courant van 17 Maart.) Eene schoone vraag, waarvan de bevredigende beantwoording den spreker aller dankbaarheid had moeten verzekeren. Maar wat doet D.D. om 't aandachtige publiek op de behandeling van 't gewichtig onderwerp voor te bereiden? Na zijn afkeer van alles, wat aan preeken, theologie, dogmatiek, exegese en drgl. herinnert, in de naaktste vormen te hebben geuit, schetst hij ons: 1o. Jezus als ‘een goed man, wel is waar zonder eigenl. ondervinding, maar niet zonder goeden wil,’ als een mensch, wien hij haast geneigd zou zijn 't praedikaat ‘edel’ toe te kennen. Later heeft spreker zelfs een paar malen de grootmoedigheid gehad dit epitheton werkelijk met den naam Jezus te verbinden. 2o. D.D. beweert, dat Jezus het ‘lijden’ niet kende - verleden jaar verkeerde Goethe in hetzelfde geval - niet kende (sous-entenduGa naar eind2.) gelijk spreker het kende. 3o. Spreker beweert, dat Jezus vele ‘kunsten’ of ‘kunstjes’ verstond, die dan later tot wonderen werden getransformeerd; dat 4o. menigeen, tot Jezus was gekomen om raad, om een antwoord op de vraag, wat moet ik doen enz., gelijk men ook bij mij (bij Multatuli) komt. 5o. Spreker schroomt niet, uitgaande van de z.i. onzinnige voorstelling, als zoude Jezus meer dan mensen, Godmensch of wel God zijn, van God te spreken als van ‘hem daar boven het plafond, die den kunstenmaker op de koord de hand toesteekt om hem te steunen en voor vallen te behoeden bij 't verrichten zijner wondertoeren.’ 6o. Hij spot met de vele middeltjes, ‘zeven ja zelfs negen in getal, die Jesus er op na houdt om de zaligheid deelachtig te doen worden.’ 7o. ‘'t Wordt te laat’, zegt spreker eenige minuten vóór de pauze, ‘om alle zaligheden in 't breede te bespreken; we zullen dus nog ‘maar één zaligheidje’ nemen.’ Is 't genoeg? Ik hoop, dat niemand mij beschuldige van doofheid gedurende de schoonere oogenblikken, die de avond opleverde. De verklaring van La Rochefoucauld's ‘maximeGa naar eind3.’ over 't wezen der galanterie, de pikante (meer pikante dan houtsnijdende) passage over het duel, ja zelfs de tirade aan de nagedachtenis van De | |
[pagina 788]
| |
VletterGa naar eind4. gewijd, zouden bij machte geweest zijn deze en gene zwakkere partijen van het bont panorama te dekken; thans echter konden ze trots het meer of min treffende der inkleeding nauwelijks tot het beleedigde oor doordringen. (....) De ondervinding van verleden jaarGa naar eind5. - toen den heer D.D. onder verbetering en op niet onbescheiden wijze enkele opmerkingen gemaakt zijn, die hij ondanks de door hem gedane belofte niet met eenig repliek, noch schriftelijk, noch mondeling heeft verwaardigd, die ondervinding weerhoudt mij meer te schrijven, - ook al ware mij de tijd niet te kostbaar voor nutteloze uitweidingen. Pijnlijk echter blijkt het, eene streelende gedachte, een schoon vooruitzicht te moeten vaarwel zeggen; n.l. de hoop, dat M. zou worden, wat hij beloofde te willen worden: de steunende vriend van elk goed mensch, die 't oorbaar zou achten tot hem te komen met de vraag: ‘Wat moet ik doen om gelukkig, om een edel mensch, om zalig te worden.’ J. Leopold Hz. Breda, den 19den Maart 1879. |
|