Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli.Multatuli zou Maandagavond in het Nut eene voorlezing houden over: Beschaving in het algemeen, en het standpunt dat zij in de hedendaagsche maatschappij bereikt heeft. Dat was dagen te voren geannonceerd. Velen omgordden zich de lendenen en togen op ter leeszaal - de zaal was ongeveer halfvol - en toen men er was, trad Multatuli op en sprak over wat anders! Uit zijn eigen mededeeling bleek, dat men hem had gewantrouwd. Het maakte op ons den indruk, dat men geen lust had zich weder een avond te vervelen, door mededeeling te ontvangen van een onbeduidend rechtsgeding en dat men evenmin lust had, zich aan een nieuwe serie godslasteringen te wagen. Men had althans verlangd dat hij annonceeren zou over welk onderwerp hij zou spreken. Hij had het gedaan, maar nu verzocht hij vergunning over iets anders het woord te voeren, en nauwelijks had een klein gedeelte van het auditorium eenige toejuiching doen hooren, of hij stak van wal en men werd vergast op een preek, waarin God werd geloochend en bespot, terwijl, als het middel om gelukkig te zijn, in de plaats werd gesteld het uitsluitend geloof in | |
[pagina 783]
| |
den aard der dingen en het navolgen van de natuur in hare werkzaamheid, spaarzaamheid, orde en regelmaat. Het is niet recht duidelijk, waarom Multatuli daartoe een ander onderwerp dan het aangekondigde had te kiezen. Hij had even goed kunnen betoogen dat de beschaving in het algemeen en het standpunt dat zij in de hedendaagsche maatschappij bereikt heeft, de wrange vruchten zijn van onwaarheid in het grondbeginsel, om daarna zijn philippica tegen het Godsbegrip ten beste te geven en zijn Jehova - de natuur - als het onfeilbaar middel van echte beschaving aan te prijzen. Doch hoe het zij en welke redenen hem ook bewogen zijn thema te wijzigen, het feit zal wel niet kunnen geloochend worden, dat de meesten Multatuli in de leeszaal wenschen te hooren als letterkundige. Men kent hem als schrijver van Max Havelaar en van Vorstenschool; men kent hem ook ten deele uit zijne Ideeën en hoopt uit zijn mond iets te vernemen dat verkwikt, den geest verheldert, het hart verruimt. De excentriciteit van den vorm kan daarbij geur en leven aan de voordracht schenken. We hopen dat men thans voor goed van deze illusie zal zijn genezen. Wie voortaan met vrouw en kinderen Multatuli in de leeszaal een bezoek brengt weet bij voorbaat dat hij op een preek zal worden onthaald gewijd aan Godslastering en aan de verkondiging van een geheel vaag en duister begrip: het leven van den mensch in en naar den aard der dingen. (....) Gevaarlijk is het bovenal, wijsgeeren in de spreekzaal te zien optreden die het slechts ten halve zijn, die slechts napraten wat zij bij anderen hebben gelezen en die, waar zij het met eigen denkbeelden aanvullen, niet zelden den bal geheel misslaan. Zoodoende kan slechts kwaad worden gesticht, daar zulke heden er soms wel in slagen tot zelfs het meest zuivere Deïsme aan het wankelen te brengen, doch onmachtig zijn iets positiefs er voor in de plaats te stellen. En dat onder dezulken Multatuli moet gerangschikt worden, schijnt men als vrij zeker te mogen aannemen. Als wijsgeer staat hij op zulk een geringen trap van ontwikkeling, dat het hem soms onmogelijk is logisch te denken. De voorlezing van Maandagavond schonk daarvan weder overvloedig bewijs. We bepalen ons bij twee staaltjes. | |
[pagina 784]
| |
Tot staving van de bewering dat het hoogste recht het hoogste onrecht kan zijn, stelde hij de volgende feiten. Een kolonel plaatst zich eiken dag voor het front van zijne troepen en vraagt: ‘Wie is er onder mijne manschappen die eenig beklag heeft in te dienen?’ Daarop treedt, b.v. gedurende drie weken, eiken dag dezelfde soldaat naar voren en dient eene reden van beklag in. Bij onderzoek blijkt het dat de man altijd volkomen gelijk heeft, maar dat begint ten laatste den kolonel zóó de keel uit te hangen, dat hij den kerel vier weken in het cachot laat zetten en terecht want de man had altijd gelijk en daardoor ongelijk. Eene fraaie bewijsvoering, niet waar? Immers het hoogste recht - de aanhoudende gegronde klachten - kan nooit het hoogste onrecht worden nu de premisse luidt: dat de kolonel elken dag kwam vragen of er klachten waren. Men zou kunnen beweren dat de soldaat wellicht wijzer had gedaan, van tijd tot tijd iets door de vingers te zien; en men zou tevens kunnen aannemen, dat de kolonel hem in dien zin eene vriendelijke opmerking maakte; maar nu de kolonel elken dag vraagt of er grieven zijn en de soldaat elken dag klaagt over iets dat bij onderzoek blijkt volkomen gegrond te wezen, nu mist de kolonel aanleiding ontevreden op den man te zijn. De hoofdofficier, die op zulk een grond een soldaat vier weken gevangen liet zetten, zou in elk beschaafd land gedegradeerd worden. Het voorbeeld door den spreker aangehaald, ging derhalve volkomen en in alle opzichten mank. Het tweede punt betreft de historie van een hulponderwijzer, die een traktement geniet van f 450 en ten wiens behoeve - de spreker verzuimde te vermelden of de man buiten staat was, zijne betrekking verder waar te nemen - een beroep op de openbare liefdadigheid werd gedaan, met de verzachtende omstandigheid dat hij had vrouw en acht of tien kinderen. Hier waren de koudheid des harten en de liefdeloosheid van Multatuli zeer stuitend. Met diepe verontwaardiging en in de vinnigste bewoordingen viel hij den man aan, die zich onder zulke omstandigheden dorst vermeten, er eene vrouw met zooveel kinderen op na te houden - en hier sloeg de spreker weder den bal mis. We kennen de theorieën van den laatsten tijd, die zich aankanten tegen overbevolking; doch die zonderlinge leerstelsels zijn in de hand van Multatuli wapenen, die zich tegen hem zelven keeren. Het onderwerp is te kiesch om | |
[pagina 785]
| |
er hier in den breede over te kunnen uitweiden. Men zal ons voldoende begrijpen wanneer we in herinnering brengen, dat Multatuli niets wil dan de natuur, en dat hij bovenal in de natuur hare waarheid bewondert. Welnu, daargelaten dat men niet de miljoenen lieden met kleine traktementen tot het coelibaat kan veroordeelen; daargelaten ook dat wie in den echt treedt niet bij voorbaat weet òf en hoeveel kinderen hij krijgt; daargelaten zooveel meer wat we niet kunnen omschrijven, maar door den lezer van zelf zal worden bedacht, moet in de leer van Multatuli elke verkrachting van eene natuurwet veroordeeld worden. Immers wat blijft er waarheid in de natuur, als wij hare grondregelen gaan verwringen ten behoeve van allerlei maatschappelijke, gekunstelde en gefingeerde toestanden? Dat wij de natuur niet moeten aanbidden en dat we veeleer hare krachten aan ons dienstbaar, hare wenken ons ten nutte moeten maken, daarover zal men het met Multatuli wel algemeen eens zijn, doch naar zijne leer zou men onnatuurlijk gaan handelen, en zoo blijkt het alweder dat er gemis aan logica was in zijn betoog. Ook daarom was zijne stelling uiterst gewaagd en inconsequent, omdat men zich nog wel zal herinneren, advertentiën in Amsterdamsche bladen te hebben gelezen, waarin de openbare liefdadigheid werd ingeroepen voor de hongerlijdende vrouw en kinderen van een man, die werken kon, maar niet werken wildeGa naar eind1.. Behoort die man niet veel strenger veroordeeld te worden dan de bedoelde hulponderwijzer? Multatuli geve zich zelf het antwoord. |