Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 693]
| |
Algemeen Nederlandsch Studenten Weekblad Minerva, blz. 13. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Het verslag is van de hand van H.F. Overhoff.
Donderdag 13 Febr. hield de heer E. Douwes Dekker alhier eene lezing over het onderwerp: ‘Genot is Deugd’. Ik kan niet zeggen, dat mijn hooggespannen verwachting bevredigd werd. Was dit Multatuli, die de Havelaar schreef? Eerst verhaalde de spreker in 't kort, dat het hem bekend geworden was, dat er op onze Debating-Society stellingen waren verhandeld, waarvan hij het onderwerp uitmaakte, en waar gezegd werd, dat hij geen wijsgeer was. Spreker beweerde het wel te zijn. Men moest niet meenen, dat elk wijsgeer het hoofd van een school was. Neen men moest niet denken, dat wat de Franschen ‘philosophe’ noemen één is met ons ‘wijsgeer’. Hij was alleen een man die naar kennis trachtte. Men moest ook niet denken, dat zijn onderwerp nieuw was. De Epicureërs toch hadden deze leer al verkondigd, al werden ze door de Anachoreeten hevig bestreden. Verder vertelde hij hoe graag hij een Anachoreet volgens Ebers zoude zijn. Zoo'n man had immers alle genietingen. Hij had meer eerbied voor zulk een als hij ze zich voorstelde in de woestijn eenzaam levende, zich voedende met sprinkhanen. Ook had hij niet veel op met de zoo hoog geroemde Egyptische kennis van Ebers. Daarop volgde een uitval tegen romans. Zoo ongeveer was zijn inleiding. Over het onderwerp zelf heeft hij door zijn vele afdwalingen weinig gezegd, hoewel hij er telkens op terug kwam. Wat zijn broêr de dominé zeide toen hij aan tafel bij hem over genot sprak, was vermakelijk. En waartoe diende dat verhaal, dat zoo als hij zelf vertelde, iedereen pas in de courant gelezen had, van de veroordeeling van den directeur der Munt in Bordeaux zoolang uitgerekt te worden bij zijn uitlegging over den diefstal? Zijn ophemelen van Lucifer, den duivel, als zijnde de uitvoerder van Gods bevelen en daardoor eigenlijk meer te prijzen dan God, die de menschen ter helle veroordeelde, is dat niet een allerzonderlingste paradox? Ook zijn onbarmhartige veroordeeling van het geloof van andersdenkenden, van Christenen, was minstens ongepast. Tot zoo ver over Multatuli's lezing. (....) H.O. |
|