Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdNog eens multatuli.Mijnheer de Redacteur. Mijn antwoord op het artikel van den heer Janssen Schollmann, in uw nommer van 20 dezer, kan betrekkelijk kort zijn. Mijn bestrijder erkent toch de gegrondheid van de hoofdaanklacht tegen Multatuli. De juistheid van enkele détails wordt betwist; ik acht het overbodig daarover strijd te voeren, nu de verdediger van den heer Douwes Dekker de juistheid van de door mij medegedeelde hoofdfeiten erkent. Ik heb voor het overige geen stenographisch | |
[pagina 511]
| |
verslag van de tweede voorlezing van Multatuli gegeven; ik heb op het geheugen af mijne indrukken aan het papier toevertrouwd; het is licht mogelijk dat enkele bijzonderheden van betrekkelijk ondergeschikt belang mij na een tijdsverloop van drie weken minder helder voor den geest stonden; aan de kracht van mijn betoog zal daardoor wel geen afbreuk worden gedaan. De heer Schollmann, die mijn opstel in druk voor zich had, vergist zich met sommige détails; zoo laat hij mij zeggen dat ik Multatuli over de ‘liefde’ heb laten spreken, eene uitdrukking die ik voor zoover ik weet, niet heb gebezigd. Ik sprak slechts van den man, de vrouw en de kinderen. Indien mijn tegenstander nu vermeent te kunnen aannemen dat ik over de ‘liefde’ heb geschreven, zou het dan van mijn kant niet een zinledige chicane zijn, indien ik hem betere ooren toewenschte om te hooren en een scherper vernuft om te kunnen onderscheiden tusschen ‘liefde’ en de samenvoeging van beide geslachten? Ik zal mij van zulke onbetamelijkheid onthouden en vertrouw dat mijn tegenstander voortaan dat voorbeeld volgen zal. En nu een enkel woord over de hoofdzaak. Ik blijf met toenemende klem beweren, dat de houding van Multatuli in alle opzichten strenge afkeuring verdient. Indien hij eene inconsequentie beging door als spreker op te treden, dewijl hij het publiek veracht en het waarnemen van spreekbeurten als de hoogste dwaasheid beschouwt, dan had hij de gevolgen van die inconsequentie te dragen -, dan had hij zich eerst te verdedigen wanneer men hem die inconsequentie tot een verwijt maakt. Nu echter was zijne houding beleedigend voor zijne toehoorders, en indien de heer Schollmann dit niet heeft gevoeld, dan zal dat wel moeten geweten worden aan de ‘liefde’ die voor alle fouten blind is. Wanneer iemand die tegen f 1.50 entrée eene spreekbeurt vervult, aldus aanvangt: ‘Ik ben ziek, doodelijk vermoeid, geheel ontstemd; ik verlang ook niet te spreken; ik vind dat het waarnemen van spreekbeurten eene verwerpelijke zaak is; ik heb dus geen opgewektheid en geen lust om te spreken; 't verveelt mij en in beginsel ben ik tegen voorlezingen. Indien ik dus het woord ga voeren, dan doe ik het in strijd met mijne idéën, à contre coeur,Ga naar eind1. met een vermoeid en ziek lichaam, met een ontstemd gemoed en alléén om van ieder uwer f 1,50 in ontvangst te nemen, daar ik in | |
[pagina 512]
| |
groote geldelijke verlegenheid verkeer’ - wanneer men aldus aanvangt (en Multatuli heeft het gedaan), dan zou men overal elders dan in het zoetsappige Rotterdam gevaar loopen uitgefloten te worden. Ik geloof niet dat ergens ter wereld zulk eene cynieke onbehouwenheid ongestraft zou blijven. Men moet tevens bedenken dat een spreker, die op de voren omschreven wijze zijn geldnood blootlegt, aan het publiek het recht schenkt na te gaan, waaraan die geldnood te wijten is. Ik wensch van dat recht geen gebruik te maken, en ik vertrouw dat de heer Schollmann mij daarvoor erkentelijk zal zijn. De voorlezing zou volgens advertentie loopen over het Bijgeloof, en in stede daarvan cijferde Multatuli het Geloof weg, dreef op ruwe wijze den spot met God en zijn Gebod, vernietigde het Godsbegrip met schendende hand, en verklaarde dat de mensch, na alles ontkend en geloochend te hebben, volstaan moet en volstaan kan met ‘begeerte’ naar ‘wijsheid’. Deze feiten worden niet door den heer Schollmann ontkend. Hij tracht aan de zaak een glimp te geven door mede te deelen dat Multatuli heeft gezegd: ‘Wie mijner hoorders weet mij de grens aan te geven die het bijgeloof van het geloof scheidt?’ Ik zelf heb van die vraag melding gemaakt en er het ongerijmde van aangetoond. Omdat men de grens tusschen twee begrippen of zaken niet met wiskundige zekerheid kan aantoonen, zouden begrippen en zaken moeten vervallen! De bewering is te dom om er lang bij stil te staan. Alhoewel de juiste grens niet af te bakenen is, weet iedereen wat onder Geloof tegenover Bijgeloof in den algemeenen zin van beide woorden verstaan wordt. Het Geloof is een tamelijk concreet begrip, dat, tot de geringste formule herleid, den naam Deïsme draagt. Het Bijgeloof staat naast het Geloof als een parasiet. Wonderwateren, tooverdranken, booze geesten, stygmaten, heksen, mirakelen, onfeilbaarheid, absolutie, enz., enz., zijn punten van Bijgeloof. Wie ze verwerpt, behoeft het bestaan van de Hoogere Macht, die men God noemt, niet te ontkennen. In ieder geval wensch ik door een om geld verlegen spreker niet misleid te worden. Wanneer hij mij oproept om te komen luisteren naar een redevoering van het Bijgeloof, dan wensch ik mijne vrouw en mijne kinderen die ik medebracht, niet te zien onthalen op eene stuitende daad van heiligschennis. | |
[pagina 513]
| |
De heer Schollmann zegt dat wie de taal van den spreker hinderde, de zaal had kunnen verlaten. Is zulk een antwoord betamelijk? Ik geloof het niet en ik geloof het te minder, omdat er niet was verklaard dat wie voor de godslastering de vlucht nam, aan de kas zijn geld kon terug bekomen. Het is hier ook niet de vraag of men al dan niet de zaal had kunnen verlaten; de vraag is of Multatuli, adverteerende dat hij over Bijgeloof zou spreken, het recht had het meest onbeschofte Ongeloof te prediken; de vraag is of Multatuli tot zelfs het zuiverste en meest gelouterde Deïsme mocht trachten te dooden in de harten van een argloos publiek, dat opgekomen was uitsluitend om over Bijgeloof te hooren spreken; de vraag is of zulk een streven niet schandelijk is en of het niet de verontwaardiging moet wekken van ieder die het goed meent met het menschdom? Ik geef op die vragen een antwoord dat over Multatuli vonnis velt. Zijn er atheïsten, die het in beginsel met hem eens zijn, dan dienen zij althans toe te stemmen dat zij met open vizier hebben te strijden, en hunne zienswijze niet behooren binnen te smokkelen op de wijze zooals het nu is geschied. Zóó ook waren de maatschappelijke theorieën, die Multatuli verkondigde, meerendeels dwaas en verachtelijk. Reeds geeft zijn vriend, de heer Schollmann, toe: dat hetgeen werd gezegd ten opzicht van eerbied voor de wet, ten deele ongerijmd was, omdat de wet met hare toepassing werd verward, en verder: dat Multatuli ten aanzien van de pers onbillijk en te heftig was. Ziedaar nu de man, die zich het recht aanmatigt God te beoordeelen en af te schaffen! Aan een Godloochenaar van de Multatuli-soort werd, ik meen door Pater Locardaire, eens plotseling de vraag gesteld: ‘Hoe komt het dat boter, eene weeke maar vaste stof, op het vuur vloeistof wordt, terwijl een ei, vloeistof zijnde, op het vuur hard wordt?’ De zwetsende atheïst bleef het antwoord schuldig. ‘Zie!’ zoo vervolgde de geestelijke: ‘gij doorgrondt niet eens de wording van een omelet en gij vermeet u God en de Schepping “te beoordeelen”?’ De astheïst droop bedremmeld af. Men voelt de toepassing. Multatuli, die, naar het oordeel van zijn vereerder en verdediger, de landswetten met hare toepassing verwart en over de couranten een onbillijk en te heftig oordeel velt -, Multatuli, velt vonnis over de Aarde en de Hemelen! Het zou belachelijk wezen, indien 't niet afschuwelijk ware. | |
[pagina 514]
| |
Hoe de heer Schollmann het ook moge trachten in te wikkelen, hij moet erkennen dat Multatuli in het slot zijner rede de kinderen heeft willen onttrekken aan den invloed van de ouders. De toelichting, hier door mijn tegenstander gegeven, is eene geheel onjuiste. Ik moet hem het recht ontzeggen, aan de woorden van Multatuli eene bijzondere interpretatie te geven. Hij heeft rond en open den spot gedreven met de wijsheid der ouders en de leer gepredikt dat de kinderen aan den invloed der ouders moeten worden onttrokken, omdat knapen en meisjes, de lessen van zoogenaamde wijsheid der ouders in zich opnemende, in de ouderlijke vooroordeelen opgroeien. Ik ben het niet eens met den vermetelen spreker en in strijd met het verlangen des heeren Schollmann, veroordeel ik uit volle overtuiging de strekking van soortgelijke voorlezingen. Zij vertegenwoordigen de hoogste onzedelijkheid en hebben ten doel om het geestelijk en maatschappelijk leven ten gronde te richten. Daarom heb ik mij verplicht geacht, aan deze treurige zaak openbaarheid te geven. Mocht Multatuli ooit weder om geld verlegen zijn en dan voorlezingen houden, dan weet althans wie er heengaat, waaraan hij zich waagt, Met achting, mijnheer de Redacteur, Uw Dw. Dienaar M. |