Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Velen onzer stadgenooten hebben Maandag den 14den dezer een zeer belangrijken en aangenamen avond gehad. Immers, zij hadden het voordeel den door sommigen hoog gevierden, door anderen verguisden, doch door allen gekenden Multatuli, voor zich te zien optreden. Zeer talrijk - en 't is niet te verwonderen - was dan ook de opkomst. Welke ook de drijfveren geweest mogen zijn, die zoo velen derwaarts voerden, belangstelling of nieuwsgierigheid om den beroemden man te zien en te hooren - zeker is het dat de spreker zich niet over zijn publiek had te beklagen. Met de meeste aandacht werd hij gevolgd en telkens luide toegejuicht. Hoogst moeilijk is het voorzeker den korte inhoud van sprekers rede of laat ons liever zeggen causerie weêr te geven. Zij handelde schier ‘de omni re scibili.’Ga naar eind1. Na ééne korte inleiding zeide Multatuli, dat hij spreken wilde over wetenschap en zedelijkheid. Niet den invloed van de eerste op de laatste of omgekeerd wilde hij aantoonen, maar alleen eenige opmerkingen omtrent beide ten beste geven, een zaadkorrel uitstrooien, die mogelijk veelvoudige vrucht zou opleveren. De spreker gaf tal van voorbeelden, waarbij wetenschap en zedelijkheid volstrekt niet samen gingen. Hij maakte een scherp onderscheid tusschen wetenschap en de wetenschap; de laatste is even wispelturig als de Parijsche mode. Wat heden voor stellig en zeker wordt uitgemaakt door den eenen geleerde, wordt morgen door een anderen voor onwaar verklaard. Hij herinnerde daarbij aan het woord van Victor Hugo ‘Ceci tuera cela.’Ga naar eind2. Wil men echter staan op vasten bodem, dan moet men de natuur nagaan in hare onveranderlijke wetten en hare eeuwigdurende werking. Dan komt men tot ‘het weten.’ Onder ‘natuur’ verstaat Multatuli niet, wat zeer velen vooral dichters daaronder verstaan, maar uit den aard van het woord: ‘Omne quod natum.’Ga naar eind3. Welnu, door 't onderzoek naar den aard der dingen, zal men tot het resultaat komen, dat de dingen zoo zijn, zoo geweest zijn en niet anders kunnen zijn. Alles wordt beheerscht door de wetten der logica; voor een persoonlijk ingrijpen is geen plaats; aan de bestaande orde der natuur kan niemand iets veranderen. De ‘schrift’ zelve spreekt immers van Jaweh, waarvan de stam beteekent zijn, nog overig in Dieu, Latijn Jupiter, genit Jovis: Wat is en was en wezen zal. Bewonderenswaardig is de gave des sprekers, om telkens van 't | |
[pagina 486]
| |
eigenlijke onderwerp af te wijken en tevens hoogst belangrijke opmerkingen daaraan vast te knoopen. Deze gave heeft hij gemeen, met den talentvollen, te weinig gewaardeerden Engelschen romancier Waker Scott, den grooten meester, die ze aanwendt om den indruk van 't geheel te verhoogen en den lezer zijns ondanks tot bewondering noopt. Zoo ook maakte Multatuli eenige belangrijke opmerkingen omtrent welsprekendheid. QuintilianusGa naar eind4. werd scherp gehekeld; Cicero en Demosthenes konden niet zóó hebben gesproken, als hunne redevoeringen tot ons gekomen zijn. Ze zouden dan niet dien indruk hebben gemaakt, dien ze hebben te weeggebracht. Zelfs Cornelius NeposGa naar eind5. - onzaliger gedachtenis - werd nog even ter sprake gebracht. Doch het is ondoenlijk op al het belangrijke en eigenaardige van Multatuli's voordracht te wijzen. Genoeg zij het te zeggen, dat zij tintelde van geest en rijke stof tot nadenken aanbood. De indruk, dien zij te weeg bracht, was machtig. Hoe men ook over de ontwikkelde ideeën denke, zeker is het, dat niemand onbevredigd behoefde heen te gaan, omdat hij zijn avond had verloren. De zaadkorrel, door Multatuli gestrooid, kan veelvuldige vrucht voortbrengen. Mocht het zoo zijn! K. |