Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
Ingezonden stukken.
| |
[pagina 402]
| |
indrukken, aandoeningen, gewaarwordingen. En het zijn natuurlijk de ouders en de onderwijzers, die in dezen den belangrijksten invloed uitoefenen. Evenwel ook dan, wanneer het kind van den omgang met ouders en onderwijzers is verstoken, ja zelfs wanneer het geheel en al van de buitenwereld is afgezonderd, vult het zijn geest met allerlei indrukken. Zulks wordt onder anderen bewezen door het bekende voorbeeld van Caspar Hauser.Ga naar eind1. Reeds hier gaf de spreker zeer geestige en behartigingswaardige wenken ten beste. Zoo bijv. herinnerde hij met nadruk, dat men bij het kind, wiens geest evenmin ledig kan zijn als die van den volwassen mensch, verkeerde denkbeelden en aandoeningen moet verdrijven, door het goede denkbeelden en aandoeningen in te storten. Ook het volk, zoo ging de spreker verder, kan de behoefte niet onderdrukken, om den geest te vullen en te voeden. Maar ach, dat voedsel is menigwerf door en door ongezond en dus verderfelijk. En dat het in deze nog zoo treurig is gesteld, is voor een niet gering deel te wijten aan de onverschilligheid van den beschaafden stand, die zoo dikwijls met het oog op de geestelijke opheffing van het volk het woord van Kaïn op de lippen durft nemen: ‘ben ik mijns broeders hoeder?’ Maar niet slechts om deze, ook om andere redenen moest die zoogenaamd beschaafde stand den rug krommen onder den scherpen geesel van sprekers satyre. Hij wees er toch op, hoevele ontwikkelden den geest verwaarloozen door ondegelijke lectuur en een rijken schat van kostbaren tijd verkwisten; een schat van tijd, die bijv. wordt doorgebracht in sociëteit of koffijhuis en die toch, gewijd bijv. aan de geestelijke ontwikkeling van vrouw en kroost, zulke rijke vruchten zou kunnen afwerpen. Niet het minst belangrijk was zeker de vluchtige blik, dien de spreker wierp op den ontwikkelingsgang der volken. Aan de dringende behoefte aan geestelijk voedsel bij de natiën der wereld was in meerdere of mindere mate voldaan door wijsgeeren, wetgevers, dichters, godsdienstpredikers. Maar ook bij die volken openbaarde zich weder de horror vacuï op de duidelijkste wijze. Wanneer toch bijv. de godsdienst der oude Grieken verdwijnt, of om de geestige uitdrukking des sprekers te gebruiken, de Olympus te huur komt, dan wordt die ledige plaats terstond ingenomen door het Catholycisme met zijn breede rei van heiligen, die de tegenhangers worden van de | |
[pagina 403]
| |
Olympische goden en godinnen. Een vertakking van het Catholycisme is het Protestantisme, dat echter naar sprekers meening zijn langsten tijd heeft gehad. Toen we op dit terrein waren verplaatst, kwam als van zelve de vraag ter sprake: welk geestelijk voedsel verlangt het thans levend geslacht? En bij de beantwoording van die vraag werd o.a. ook de aandacht gevestigd op het spiritisme, dat, hoewel in bescherming genomen zelfs door eene Mevrouw van Calcar, (eene schrijfster die ook bij den spreker in hooge achting staat), zeer geestig werd à faireGa naar eind3. genomen. Het laatste gedeelte der rede was de ontwikkeling der meening aangaande het voedsel, dat wij voor onzen geest behoeven, met a.w. aangaande den weg, dien wij te bewandelen hebben, om wijzer, beter, gelukkiger te worden, al te maal begrippen, die op hetzelfde neerkomen. Wij hebben noodig, zoo heette het, poëzie en wijsbegeerte. Wij allen moet poëeten worden en wijsgeeren. Wat is dat, poëet te zijn? Poëet te zijn is schepper te wezen. Evenwel het woord scheppen moet hier niet worden gebruikt in den zin van iets te voorschijn brengen uit niets. Scheppen beteekent hier vervormen. De dichter namelijk beziet de zaken uit verschillende oogpunten, zoodat die zaken voor hem als het ware een nieuwen vorm ontvangen. ‘Uit een overvloed van verschijnselen de kern te grijpen, die te ontdoen van al het bijkomende en toevallige, haar tastbaar te maken in een vorm, die aan de eischen der waarheid niet te kort doet, ziedaar het werk van den dichter’. En wat is wijsbegeerte? Wijsbegeerte is de begeerte om wijs te zijn, de begeerte om den waren aard der dingen te kennen. De spreker eindigde met eene rondborstige verklaring ten opzichte der godsdienst. De godsdienst bestond voor hem niet meer. Aan het bestaan van een persoonlijk God kon hij niet gelooven. Maar de eigenschappen, die de geloovigen aan hun God toekennen, kende hij in zekeren zin toe aan de natuur. Ziehier een dorre, een zeer dorre schets van sprekers gedachtengang. Maar ook die schets zal het U zeker volkomen begrijpelijk doen zijn, dat de redenaar den ganschen avond werd aangehoord met onverdeelde aandacht, de redenaar, die in weerwil van den rijkdom zijner denkbeelden niet verward was; die op echt humoristische wijze ernst en scherts wist te vereenigen; die schitterde door eenvoud en oorspronkelijkheid; die naar mijne bescheidene | |
[pagina 404]
| |
meening door zijn eigen voorbeeld de waarheid staafde der spreekwijze: het is het hart dat welsprekend maakt. Maar hebt ge dan niets aan te merken? zoo vraagt ge zonder twijfel. Zeer zeker. Menige bewering heb ik gehoord, die, om niet sterker te spreken, onjuist was. Bijv. dat de te huur gezette Olympus terstond door de heiligen van het Catholycisme is betrokken, met a.w. dat de verdwijning der Grieksche godsdienst zeer spoedig is opgevolgd door de heiligenvereering bij de Catholieken, is met de geschiedenis in strijd; dat we van de oude godsdiensten, uitgezonderd die van Israël, Griekenland en Rome, weinig of niets weten, wordt duidelijk weerlegd door de werken van den hoogleeraar Tiele en andere vaderlandsche godgeleerden, die de oude Oostersche godsdiensten hebben beschreven; dat het Hebreeuwsche woord ‘Beresjiet,’ niet beteekent ‘schiep,’ maar wel ‘in den beginne,’ dat weet zelfs de eenvoudigste leerling eener Israëlitische school. (....) Geloof mij tt. W. Bax.Ga naar eind2. |