Zij verder in fig 2. Z het zwaartepunt van den wagen, EP de dissel P het punt, waar het paard een zijdelingschen druk tegen den dissel oefent, om den wagen te doen afwijken van de raaklijn Oc, m.a.w. den cirkel te doen beschrijven. Brengen we dan in Z twee krachten K in tegengestelden zin aan, gelijk en // met K in P - zo zullen de kracht K, en het koppel (PZ,K), de kracht K in P kunnen vervangen. De kracht K, verplaatst den wagen zijdelings, bv. in een tijd t den afstand ab. - Het koppel (PZ,K), welks vlak loodrecht staat op 't vlak van 't papier kan vervangen worden door twee andere koppels, wier vlakken evenzoo ┴ staan op 't vlak der teekening, en doen draaien in den zelfden zin, nl. (FZ,K) en (EZ,K). 't Koppel (FZ,K) doet den wagen draaien, zet hem òm. 't Koppel (EZ,K) eindelijk doet hem hellen, ligt de binnenwielen van den grond. Duidelijk is 't dat de wagen sterker helt, wanneer hij sneller voortbeweegt. Gesteld dat hij in een tijdseenheid de weg Oa doorloopt, dan zal 't paard een duwende druk moeten uitoefenen in staat om hem in dien tijd van a naar b te verplaatsen; doorloopt hij echter in den zelfden tijd Oc, dan moet het paard hem - in den zelfden tijd - van c naar d verplaatsen, de kracht K wordt dus grooter, de wagen krijgt sterker neiging om te hellen. Nog valt op te merken dat de trekkende kracht van 't paard aanleiding geeft tot een koppel, dat (bij een vierwielige wagen) de achterwielen méér doet dragen, de voorwielen tracht te ligten. Nu eindelijk 't paard in 't circus, waar ruiter en paard naar binnen schijnen te hellen. Natuurlijk, het paard heeft de rechtvaardigheid lief en tracht dus recht op te loopen, wordt echter naar buiten geduwd en helt nu - om recht te blijven staan - naar
d'andere zij. De ruiter past, waarschijnlijk onbewust, de deugd van zelfbehoud toe en helt naar binnen, om niet naar buiten afgeworpen te worden.
Eenvoudiger is 't geval bij iemand die hard loopt. De kracht wordt weêr aangebracht beneden 't zwaartepunt, hij heeft dus neiging achterover te vallen en helt daarom vóórover. Bij parades kan men zien hoe, wanneer de kavalerie rent, de paarden zich strekken met 't hoofd omlaag, terwijl de ruiter met den neus vooruit, bijna met den buik op 't paard ligt.
't Koppel moet bij cirkelvormige beweging in tegengestelden zin werken, bv. bij schroefschepen en bij (ongeladen) sloepen. De