Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Delft, 12 Maart. - Woensdagavond, den 6den Maart, trad Multatuli voor de tweede maal in ons midden op. 't Valt me moeilijk, ja ik durf gerust zeggen, 't is me onmogelijk een goed, trouw verslag te geven van hetgeen M. tot ons sprak. Hij is niet te beoordeelen uit een verslag, men moet hem zelf gaan hooren en zoo, iets opvangen van zijn rijkdom aan denkbeelden, van zijn ‘sprudelnden’ geest; teruggevenGa naar eind2. kan men M. niet. Duidt het mij daarom niet ten kwade lezers, dat ik u slechts enkele punten aanstip uit zijn voordracht, in Stads-Doele voor een klein publiek gehouden. M. begon met een woord tot den schrijver van 't stuk in de Minerva, over zijn laatste bezoek aan Delft. Daarin had Multatuli dat altijd wederkeerende gezegde gevonden, ‘gij breekt af maar bouwt niet op’. Wat, zegt M., wat zoudt ge van me willen, een kieswet, of een onderwijswet of een wet op onze krijgsmacht, desnoods met memorie van toelichting? Denk niet, dat ik die geven zal, althans nu niet en hier niet, ik ga het kwade na, ik wijs er u op, ik breng u 't verkeerde onder 't oog, ik bestrijd de ziekte, en... verwijdering van ziektestof is de eerste voorwaarde voor genezing. Ik ben een zaaier, maakt gij, dat ge 't zaad ontvangen kunt in goeden grond. Hij wilde ditmaal weder spreken over onze nationaliteit, om aan zijne vorige rede een en ander toe te voegen. Weer kwam M. in de eerste plaats op degelijkheid terug, degelijkheid in alles, in ons staatsbestuur, in ons leger, in ons dagelijksch leven, in ons gezin. Wij, Hollanders, staan niet achter bij andere volken, wij hebben geldige aanspraken op nationaliteit. We hebben veel goeds - we hebben onze fouten en gebreken. Holland is klein en nietig vergeleken bij vele andere landen. Daarom ook moeten we trachten in degelijkheid te winnen, wat we missen in grootte; door uiterlijke kracht te vergoeden, wat we missen aan uiterlijke sterkte. We moeten op elkander kunnen vertrouwen; ons leger moet bestaan uit soldaten, die de leuze getrouw blijven, ‘een man een man, een woord een woord.’ Eenmaal moeten we een leger zien te krijgen, zoo spoedig als 't kan, waarvan de manschappen voor elkaar kunnen instaan. En | |
[pagina 312]
| |
hebben we dan ook wellicht een klein leger, we zullen er toch wonderen mede kunnen doen door innerlijke kracht. Ook degelijkheid bij de burgers eener natie! In ieder land hebben de burgers de grootste heldenfeiten verricht, de schoonste daden gedaan; denkt aan Saragossa, denkt aan Leiden, Haarlem en Alkmaar. Bij de burgers dier steden, nam degelijkheid de plaats in van verkeerd begrepen militaire eer, daar was 't de vraag niet, moeten we ons in dat en dat geval overgeven, daar was de leus overwinnen of sterven, inderdaad! We moeten trachten te worden als die degelijke hollandsche burgers. Dan kunnen we nog wat hopen in de toekomst, als de nood aan de man zal gekomen zijn, want: ‘geen natie is zwakker dan het grootste leger’. En staan we op politiek terrein op vasten grond? vraagt spreker. Neen, luidt het antwoord. Ten eerste deugt onze kieswet niet! Ze leidt niet tot ferm, krachtig optreden. Op het oogenblik vooral heeft Holland nog wat anders noodig dan de afgevaardigden in den Haag. Maar welke regeeringsvorm zou dan nu voor ons geschikt zijn, welke de beste? moeilijk te beantwoorden vraag! Plato schreef een werk over ‘De beste regeeringsvorm’ en noemde als zoodanig, ‘de republikeinsche’. Multatuli wijst er op hoe onverstandig zulk een antwoord is, de mensch is niet altijd hetzelfde, de staat evenmin. 't Eene kind wil deze behandeling, 't andere die; 't kind wil nu eens wat meer strengheid, dan weer wat meer zachtheid. Zoo gaat het met de staten in het algemeen, en met elken in het bijzonder. Er is geen ‘beste’ regeeringsvorm, de waarde is zeer betrekkelijk. Nog eens, een laag land als het onze, kan niet geregeerd worden met wetten van de bergen. Wellicht zou nu voor ons, meende spreker, iets Napoleontisch zeer goed zijn; maar niet te lang, vooral niet te lang. Ook over onze kunst sprak hij, en over ons verleden, over onze wetenschap en over onze industrie. O. a. wees M. er op, hoe sedert den tijd, dat 't Latijn als taal der geleerden, afgeschaft werd, onze bekwame mannen minder bekend waren geworden in het | |
[pagina 313]
| |
buitenland; hoe zij, die verdienden eene Europeesche bekendheid te hebben, alleen bekend waren in ons land. We moeten zorgen, dat onze taal meer beoefend wordt, door te trachten datgene te leveren, dat algemeene bekendheid verdient en eischt. Een volk als 't onze mag eischen, dat zijn taal ook buiten zijne grenzen worde verstaan. 't Volk, in 't algemeen, moet ook, willen we dat doel bereiken, meer ontwikkeld worden en meer hart krijgen voor zijn bekwame mannen. Zelfs in hun eigen land zijn onze groote mannen te weinig bekend; althans ‘gekend’. Dat is wel anders bij naburige mogendheden. In Duitschland b.v. zijn Schiller en Goethe zoo bekend en worden ze zoo vereerd, dat een jonkman eerst die beide mannen uit het hart van een meisje moet verdrijven, voor hij er plaats vindt voor zichzelf. En in Engeland? Een loods kwam in 't kanaal aan boord van een OostIndië vaarder. Hem werd gevraagd, ‘is er nieuws in Engeland, en welk dan’? Zijn antwoord was: ‘Our Dickens is dead!’ Ziedaar een schoon voorbeeld. Ten slotte wilde Multatuli nog het woord richten tot de Dames, de Hollandsche vrouwen, die zulk eenen grooten invloed hebben op den man en zijne degelijkheid. De eerste gangen van 't kind worden geleid door de vrouw, de jongeling voelt zich afhankelijk van zijn moeder, de echtgenoot van zijne vrouw. Indien dus iemand of iets onze degelijkheid vergrooten, onze innerlijke kracht vermeerderen kan, dan is 't zeker de vrouw. Dat zij hare roeping kenne, hare taak begrijpe! Er waren geen dames, die in hun hart, antwoord konden geven op zijn verzoek! Maar velen van ons zijn Multatuli dankbaar voor z'n voordracht, waardoor de vorige verhandeling schooner nog en vollediger gemaakt werd. We roepen hem hierbij een vaarwel toe, en tevens een ‘tot weerziens’. (....) J.B.Ga naar eind1. |