Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Meeden, 12 Maart Lieve vriend! Nog onder den indruk van het gehoorde, geziene en ondervondene van gister, zet ik mij neer om u er een klein afschrift van te bezorgen; stel ik het uit, dan verzwakken de indrukken en mijn geheugen wordt er ook niet beter op. - Ik had Versluis verzocht om voor mij een plaats te bespreken, hoofdzakelijk omdat ik dan de meeste kans had om met Dekker saam te komen. Versluis ontving mij heel vriendelijk in de studeerkamer, Dekker was in de woonkamer, maar toen hij vernam dat ik er was, kwam hij er op zijn zenuwachtige wijze aanstormen en hoesten (helaas) en drukte mij de hand op zeer hartelijke wijze. Daar het echter kort voor de redevoering was en hij nog graag eenige oogenblikken alleen wilde zijn, zoo als Versluis mij vooraf had gezegd, nam ik spoedig mijn afscheid. - De Harmonie was niet geheel bezet, toch waren er altijd wel 4 à 500 menschen benevens eenige professoren en predikanten emeritus. Tusschen twee haakjes: Veerman en Akkerman waren er met mij heen, doch daar die geen plaats hadden besproken kwamen wij niet allen naast elkaar te zitten. Het onderwerp der rede van Dekker was poëzie, een onderwerp dat hij in de Ideeën ook reeds behandeld heeft. Ik wist dus reeds wat hij onder poëzie verstond, doch heb ik niettemin zijne rede met de innigste belangstelling gevolgd, als het geheele auditorium. Hij gaf niet in korte woorden eene definitie van het woord poëzie, omdat dit niets zou baten en alle definitiën moeilijk zijn, maar begon met eene vertelling en eene parabel; de eerste kwam er op neer dat hij Vanille had ontdekt in ons dennenhout, 't geen men anders meende alleen in de Orchideën van Z. Amerika thuis te behooren, en in de parabel stelde hij was in vijf zusters (de grieksche namen zijn mij vergeten): gevoel, kennis, deugd, genot - en Erato (de laatste, eigenlijk No. 1o ken ik nog) als tezamen poëzie uitmakende. Poëzie is dus, zeide hij, saamvatten, grijpen, vervormen en zoodoende uit gegevens iets nieuws scheppen. -Welke eischen wij aan poëzie behoorden te stellen? In de eerste plaats waarheid. Gij kunt u voorstellen hoe hij onze valsche poëtasters hekelde, vooral Bilderdijk en Beets; bij voorlezen van 'n gedicht van den laatste barstte het publiek in luid gelach | |
[pagina 300]
| |
uit. ‘Ja, zeide hij toen, 't is wel om te lachen, maar is 't ook niet treurig, in de hoogste mate treurig, dat zulke waarheidverdraaiers voorgangers zijn van het volk? - Dat hij Bilderd. Floris V had gekozen om het onware van zulke poëzie aan te toonen, speet hem, niet op zich zelve, maar omdat men hem had verweten en met recht, dat hij het minste van B. werken had gekozen. Niettegenstaande zijn het grootste deel van zijne geschriften op dezelfde wijze te behandelen. Vondel hield hij niettegenstaande of liever in weerwil van zijn verzen voor 'n dichter, terwijl hij Helmers een waren rijmelaar noemde. Toen hij enkele voorbeelden van ware poëzie aanhaalde, noemde hij in de eerste plaats zijn eigen duitsch gedicht uit den Havelaar: Mein Kind, es schlägt die neunte Stunde, maar 't gedicht is niet van mij, voegde hij er bij, 't is van m'n vrouw. Zij was met de kinderen te Lebak, ik te Kassel. Zij zond mij regelmatig brieven en vertelde mij daarin elke kleinigheid uit haar huiselijk leven, waarop ik oneindig veel prijs stelde. Die feitjes heb ik verzameld en op maat gezet: 't gemakkelijkst wat er te doen is, kinderwerk. Den aard der dingen waarnemen en dan het gevondene samengrijpen en nateekenen, dat is poëzie. Van Spijk (of Speik) noemde hij ook een dichter, ofschoon hij nooit 'n vers had geschreven, omdat hij de schoone daad in overeenstemming vond met het woord. Hij noemde verder iedere moeder dichteresse, die zich de liefde harer kinderen wist te verwerven, enz. - Hij stond (niet gekleed) los bij een tafeltje en improviseerde zijne geheele rede. Aanvankelijk was zijne stem zwak, zijne borst hijgde en ik zag meermaals, hoe hij naar adem snapte. Dit werd spoedig beter, in 't laatst echter werd hij weer vermoeid en zijne stem zwakker, zoodat de verstafzittenden 't moeilijk konden verstaan. De zaal was ook te groot. Hij is oud geworden en klaagde, zoo lang ik bij hem was, gedurig over vermoeidheid; een jaar of 3-4 hoopte hij nog te leven, dan hoopte hij zijn hoofdtaak (Woutertje) afgedaan te hebben. Gij kunt begrijpen dat ik getroffen was door de kalmte, waarmee hij dit uitsprak en voelde diep medelijden met den armen man, 't geen hij dunkt mij wel merkte. Hij heeft een ontzachelijk scherpen blik; hij merkt alles op, zelfs | |
[pagina 301]
| |
het geringste, 't geen ik meermaals gelegenheid had op te merken. - In de pauze kwam Versluis mij opzoeken met verzoek van Dekker, om na afloop nog een uurtje bij hem te komen in V. woning. Ik nam dit natuurlijk met graagte aan en heb dan ook in plaats van één nagenoeg twee uur met hem verpraat, in gezelschap natuurlijk van Versluis en z'n lieve vrouw. Hier had ik opnieuw gelegenheid op te merken, hoe ontzettend zenuwachtig de man is, hoe sensibleGa naar eind1. en hoe doordringend van verstand. Hij praatte voortdurend, soms echter brak hij in eens af, staarde eenige oogenblikken wezenloos in de ruimte en begon dan in eens over een geheel ander thema, ofschoon ik wel wil gelooven, dat er in zijn ziel verband bestond tusschen de onderwerpen. - Wij moesten dat verband dan maar zoeken. Hij zou zoo graag 'n 14 daag bij mij op 't land willen logeeren, om de boerderij in al zijn onderdeelen nauwkeurig gade te slaan; hij zou wel op klompen met mij naar 't land willen gaan, drukte hij zich schertsend uit. Ik zei natuurlijk, dat mij dit zeer aangenaam zou zijn en mij daardoor zeer vereerd zou gevoelen en ook wel een stil kamertje voor hem zou kunnen afzonderen, waar hij kan werken. Nu, zoodra hij 't wachten kon, zou hij er gebruik van maken, zei hij. - Dat hij alles gadeslaat en onderzocht, bleek ook uit de belangstelling en nauwkeurigheid, waarmee hij mij ondervroeg omtrent de wijze, hoe ik mijne jeugd had doorgebracht. - Zielkunde. - Ik kon natuurlijk heel kort zijn wat mijn uiterlijk leven aanging: lagere school, cathechismus, ploegen enz.; het andere - 't gemoedsleven - zal ik hem later schriftelijk meedeelen. Onbegrijpelijk vond hij hoe ik - -Duitscher - de Nederlandsche taal zoo goed verstond (of liever schreef); hij had nu reeds zoo lang in Duitschland geweest en had altijd nog moeilijkheid met de duitsche taal - 't komt zeker, zei hij, omdat ge nooit aan grammatika hebt gedaan. Ik zei dat ik dit niet zoo heel moeilijk vondt, 't was meest naäperij, ik lette zorgvuldig op de wijze hoe anderen schreven, vooral hij, en dit trachtte ik na te bootsen. Voor 't weggaan kwam hij nog met 'n zaak - 'n onaangename, zooals hij zeide - voor den dag. Vooraf kwam er weer 'n eigenaardigheid van hem voor den dag. Hij moest n.l. een sleuteltje hebben, dat hij niet kon vinden, hij vroeg mevr. Versluis, doch ook die wist hem niet, maar wilde | |
[pagina 302]
| |
terstond aan 't zoeken. Hij belette haar dat echter en zei: zoo iets moest ze nooit doen, zij moest veeleer zich trachten te herinneren, waar de sleutel was, of door nadenken te vinden, waar hij kon wezen. Dit zou hij ook doen en nam een peinzende houding aan. Mevrouw echter stoorde er zich niet aan en zocht en vond den sleutel, en toen vroeg hij haar, wáár en door welke van beide methoden zij den sleutel gevonden had. Door beide, zei zij heel naiv. Nu de zaak. Hij begon met de Havelaarszaak, zijne derving van pensioen, zijn omzwerven, zijn gebrek enz., besprak de Multatuli-commissie, die hem de grootste walging had verwekt, hoe hij thans gesteund werd door zijne vrienden, maar dat dit hem ook niet aanstond, daar hij wist dat sommigen hunnen bijdrage onttrokken aan het noodige voor vrouw en kinderen en hij van den anderen kant ook niet graag wou afhangen van enkele rijke vrienden en dat hij tenslotte er iets anders op ontdekt had. Hij had n.l. een Genootschap opgericht onder den naam ‘Tandem’, zich ten doel stellende om Havelaar te pensioneeren. Dit genootschap is geheim en hij zelve is er voorzitter, secret, en penningm. van, hij beGa naar eind2.(....) uit zijne intime vrienden, ik weet niet hoe hij 't ook nog noemdeGa naar voetnoot*, maar zooveel als voorzitters van de afdeelingen, die uit niet meer dan negen leden mochten bestaan. Die leden ontvangen elk een bewijs van lidmaatschap en zonderen eene vrijwillige driemaandelijksche bijdrage af voor het pensioen van Havelaar, welke bijdragen door de voorzitters of zoo iets aan hem worden opgezonden. Hij heeft mij natuurlijk verzocht, om die taak op mij te nemen en heeft mij direkt negen bewijzen van lidmaatschap meegegeven. Hij stelt er echter ontzettend prijs op, dat de zaak geheim blijft, want zei hij, als de Van Vlotens er achter komen, heb ik weer wat te verduren. Om die reden had hij ook niet anders onderteekend dan met het cachet ‘Tandem’. Als 't couvert er een bevatten kan, zal ik hier een bij leggen. Hoe ik de andere zal verdeelen, weet ik nog niet; 'k zou niet graag willen, dat het door mij aan het licht kwam en in handen van de Van Vlotens. - | |
[pagina 303]
| |
Dit zijn de hoofdindrukken en ondervindingen, die ik heb opgedaan; dat zijne rede zoowel als in het partikulier gesprek doorkruid was met satire, humor en SeitenhiebeGa naar eind3. op alles wat hem niet aanstond, kunt ge begrijpen. Ik herinner er mij slechts enkele van, doch zal ze niet meedeelen, daar ze doch hun effekt verliezen, wanneer zij niet op zijne wijze worden gedebiteerd. Hij heeft ook nog zeer belangstellend naar u gevraagd en de groeten aan mij voor u opgedragen. Over Westra heeft hij ook nog gesproken. Versluis noemde hem, òf een door en door gemeene kerel òf 'n verwaande gek. - Hij is zeer matig. Wijn gebruikte hij gisteravond niet en nooit, zei hij, 't paste hem niet; 't eenigste waaraan hij verslaafd was, was twee sigaren per dag. Orde en stiptheid was voor hem een pijnlijke noodzakelijkheid; als iets op zijn schrijftafel niet op z'n plaats was, was 't hem onmogelijk te schrijven. Vergelijk daarmee de praatjes van zijn liederlijkheid, bittertjes drinken en dergl. voorname werkzaamheden van Droogstoppels. - Indien ik perzoonlijk bij u was, zou 'k u nog veel meer kunnen vertellen, doch 't schrijven verveelt mij, derhalve schei ik uit. Misschien dat ik er later nog wel op terugkom. (....) - In dien Dekker dezen brief in handen kreeg, zou hij wel zeggen dat 't met mijn Ned. taal niet zoo goed gesteld was als hij meende, want bij 't overlezen ontdek ik verscheiden dikke bokken. Enfin, 'k heb geen tijd en lust, om ze er uit te maken (....) Als ge wilt, zend me dan de krantGa naar eind4. van dien Westra, dien renegaat. Nu hartel. groete tevens van m'n vrouw en Hendr. die op bezoek is, Uw D.R.M. |