Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdAan de Delftsche dames.Duidt het mij niet ten kwade dat ik me tot u wend in eene courant; ik weet geen andere wijze om u medetedeelen, wat ik u te zeggen heb. Ik begin met iets, dat zeker - ik wil 't aannemen - een nieuwtje voor u is. Woensdagavond 6 Februari heeft Multatuli, de schrijver van Max Havelaar, ‘'t boek dat ge zoo mooi vindt’, gesproken in de groote zaal van Stads-Doele. | |
[pagina 291]
| |
Dit hebt ge kunnen, dit hadt ge moeten weten. - 't Getal zijner hoorders was zeer gering, dat zijner hoorderessen nog geringer... er was ééne Dame - eene Rotterdamsche, stelt u gerust - er was ééne Dame onder Multatuli's gehoor. Dat heeft een man als Multatuli niet verdiend! Hij heeft recht op een groot gehoor als hij tot ons komt, met een gevoel van sympathie voor ons, en 't schoone plan ons op te wekken tot het grootste, het schoone, het goede. Hij heeft verdiend dat ook de Dames hem komen hooren, hem, die zoo gevoelvol, zoo prachtig schreef over zijne Tine en Adinda; hem, die de Hollandsche vrouw zoo hoogacht, die het Hollandsche meisje zoo geschikt acht, tot bemoedigen, tot opwekken, tot aanvuren... tot beloonen. Neen, Dames, 't was niet goed van u, dat ge hem daar alleen liet staan, toen hij zich beroepen wilde op u, toen hij zich wilde wenden tot uwe harten. Tot uwe harten, om u te vragen toch degelijk te zijn en goed, om den mannen kracht te geven en moed, waar ze die zouden behoeven, om de mannen op te wekken tot een gevaarvol maar eerlijk streven, op te wekken tot een strijd met den dood aan het einde, als 't moet! Waarom zijt ge niet gekomen om hem te hooren, hem, die ja ‘scherp als een vlijm’ maar ook ‘zacht als een meisje’ kan zijn, hem, die gerekend had op uwe hulp. ‘Zeg aan de Dames, die ge kent, dat het mij leed doet haar niet onder mijn gehoor te hebben gezien; ik had me willen wenden tot haar, eerder nog dan tot u!’ Dat waren Multatuli's woorden. 't Deed hem leed haar niet te zien, aan wie zulk eene gewichtige taak is vertrouwd. En nu vraag ik waarom dat? Madame de StaelGa naar eind1. zegt: Chaque femme, comme chaque homme, ne doit-elle pas se frayer une route d'après son caractère et ses talentsGa naar eind2.! Ik geloof ja, ongetwijfeld, maar de Delftsche Dames schijnen het niet met me eens te zijn! Zij zijn bijster spoedig tevreden. Zij vergenoegen zich met hetgeen haar zoo nu en dan eens wordt aangeboden, (ik spreek alleen van datgene, waarover de buiten- | |
[pagina 292]
| |
wereld oordeelen kan) bezoeken concerten, lezingen van Vrije Studie, casino's enz., maar doen dat maar al te veel, zonder onderscheid te maken. Ik heb op vergaderingen van ‘Vrije Studie’ een honderdtal Dames, naar lezers zien luisteren, die niet in Multatuli's schaduw kunnen staan. En bij hem was geen Delftsche Dame aanwezig. Wat is daarvan de oorzaak, waarom zijt ge niet opgekomen? Och, ik weet het niet, maar wel weet ik dat ge veel hebt gemist. Ge hadt moeten komen, al ware het alleen geweest uit nieuwsgierigheid, of uit lust om ook zijne beschouwingen eens te zetten tegenover de gewone, de alledaagsche begrippen, omtrent vele zaken. Uwe nieuwsgierigheid zou overgegaan zijn in belangstelling, de nieuwe beschouwingen zouden wellicht haar nut hebben gehad. Waarom... neen ik vraag niet verder, ik kan mezelf toch niet antwoorden op mijn vragen! Maar daarom nu Dames, een eerbiedig maar dringend verzoek! Wanneer ge weer eens in de gelegenheid mocht zijn iemand te hooren als Multatuli, blijft dan niet t'huis; 't leven is een leerschool, ga dan ook naar de banken in Stads Doele of waar ge wilt; misschien valt er ook nog wel één zaadje van 't goede, dat dan uitgestort wordt, in uwe ziel. Ge kunt er dan mede woekeren, en zij die eenmaal van u zullen leeren, zullen er u dankbaar voor zijn dat ge onderzocht hebt en gedacht en spreken kunt bij ondervinding. Wilt het ook bedenken, dat de ziel der vrouw de akker wezen moet waarin de man zijn gaven van hoofd en hart zal kunnen zaaien, om ze te zien wortel schieten, te zien bloeijen en vruchten te zien dragen, honderd en duizend voud. Hoogachtend heb ik de eer te zijn, Uw dw. dienaar, Delft, 7 Maart 1878. B. |