Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Vooruitgang.De schrijfster van den hierna volgenden brief deelde in een schrijven aan de redaktie o.a. het volgende mede, dat ik ter opheldering doe voorafgaan: ‘'t Is mij eene behoefte te voldoen aan de uitnoodiging, die herhaaldelijk in “De Tolk van den Vooruitgang” tot de Vrouwen van Nederland wordt gericht. Dientengevolge verklaar ik U open en rond: “Ik heb mijn geest losgemaakt van de reeds halfgescheurde windselen van 't geloof, die de vrijheid van denken zoozeer in den weg staan. Ik ben athéiste, vrijdenkster!” Ik hoop, dat velen mijn voorbeeld zullen volgen. Wanneer U denkt, dat de volgende brief, dien ik Zondag aan eene mijner vriendinnen schreef, hiertoe zou kunnen meewerken, wees dan zoo goed dien te plaatsen in den Tolk.’ Zeer gaarne voldoe ik aan dit verzoek. Redaktie.
Lieve Aleida! Ontzaggelijk veel genoegen deed mij je brief! Hoe kunt ge denken, dat ge mij verveeld hebt, of dat je idéen mij niet zouden bevallen? Frissche gezonde denkbeelden bevallen altijd! Ge schrijft mij: ‘Mij dunkt, dat daardoor een boek, eene verhandeling of eene preek ons vaak zoo boeien, omdat ze woorden geven aan de gedachten, die in onze ziel liggen.’ Dat ondervind ik nog dagelijks, wanneer ik de gezonde denkbeelden lees, die de Tolk van den Vooruitgang bevat. Maar in een preek heb ik die nog nooit gevonden, en nu zal 'k ze er wel niet meer vinden, want - ik hoor geen preeken meer, ik heb 't geloof afgezworen, ik ben Athéiste, Libre-penseuseGa naar eind1.. Denk niet dat mijne bekeering zoo plotseling is gekomen; neen, ze is 't gevolg van jarenlangen twijfel en innerlijken strijd, anders zou ze geen de minste waarde of beteekenis hebben. Al lang geleden; 'k geloof, toen 'k een jaar of 16 was ('k ben nu 22) kon 'k mij met geen enkele richting op godsdienstig gebied vereenigen. Ik kon niet uitstaan, dat men mij voor orthodox, noch dat men mij voor modern hield; ik zeide liberaal te zijn; maar nam dat woord dan op in de ware beteekenis en niet in die heel velen der natie er aan gelieven te hechten; want met de zoogenoemde liberale beginselen kon 'k mij evenmin vereenigen. Toch kwam 'k in dien | |
[pagina 234]
| |
tijd weinig verder; 'k had veel te leeren voor examens, 'k ging weinig ter kerk, en hoorde dus ook weinig wat mij hinderde, zoodat ik wat mijn innerlijk leven aangaat dien tijd eigenlijk lijdelijk doorbracht en op 19jarigen leeftijd, helaas! werd aangenomen! Een half jaar daarna ging'k van huis; ik kwam hier en ging vrij getrouw naar de kerk, in 't laatst evenwel minder. In Juli 1875 ging ik voor goed van hier, om na de vakantie naar Baarn te vertrekken. Maar in de vakantie kreeg 'k zeer toevallig Vosmaer's Zaaier in handen, een boekske, dat je ongetwijfeld kent, waarin Multatuli's talenten in 't licht worden gesteld. Met schaamte moest ik mijzelve bekennen, dat die groote persoonlijkheid aan mij nog onbekend was. Dat mocht zoo niet blijven. Ik ging naar eene bibliotheek en vroeg den Max Havelaar. Daar 'k die niet kon krijgen, nam 'k den eersten Bundel Ideën mee. Ik zou me even bespottelijk maken door te zeggen het tweede deel van Faust geheel te begrijpen, als door te beweren, dat alle Ideën terstond even duidelijk voor mij waren. Vele waren mij zelfs zeer duister. Een des te sterkere prikkel was dit, ze te begrijpen, want 't spreekt van zelf, dat men ze pas dan naar waarde kan schatten, en dat wilde, dat moest ik. En zie, een enkle lichtstraal deed mij begrijpen, in welk eene treurige duisternis ik tot toen had rondgetast. Door omstandigheden was ik genoodzaakt de lezing te staken bij 't begin van den 2den Bundel. Maar als men het licht heeft gezien, zij 't ook maar een enkle straal, dan kan men met de duisternis geen vrede meer hebben. ‘Licht! meer licht!’ is de kreet van 't onbevredigd verstand, dat eindelijk begrijpt, dat het op een dwaalweg is. (....) De strijd in mij is beslist, de strijd met het groote deel der menschheid, dat nog in de duisternis wandelt, begint. Hoewel ik vol moed ben en vol zelfvertrouwen, verheug ik mij toch, niet alleen te staan. Een edele schare met onzen grooten Multatuli aan 't hoofd staat mij wakker ter zijde, en, meer geöefend, meer gestaald dan ik, zal 't mij een genot zijn van hen te leeren, waarin ik nog tekort kom. De Tolk van den Vooruitgang, het orgaan der Vrijdenkers bezit mijne volle sympathie, en hoe zou dat anders kunnen, daar 't ook | |
[pagina 235]
| |
de tolk is der gedachten, die mij bezielen. Als je kunt, maak er dan kennis mee, 't is de ware vooruitgang, dien het voorstaat en bevordert; maar wacht je voor eene oppervlakkige lezing. De oppervlakkigheid heeft al te veel kwaad gedaan. Adieu! Wees hartelijk gegroet! Uwe Titia van der Tuuk. |
|