Volledige werken. Deel 19. Brieven en dokumenten uit de jaren 1878-1879
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[27 februari 1878
| |
[pagina 217]
| |
geven, wat in zijn beschouwing bezield en schitterend in het licht der waarheid werd gezegd en aangetoond. Spr. begon met twee parabelen. De eerste was die van den jongeling die op zijn reis had vertoefd in een huis waar vijf dochteren waren. Hij had daar zijn hart verloren, doch onmogelijk was het hem te zeggen, aan welke der lieve maagden, en het bleek dat hij allen beminde; zoo moeielijk waren de trekken die haar onderscheidden, te beschrijven. Zij waren Erato, Sophia, Scientia, Agatha en Felicitas, of de poëzie, de wijsbegeerte, de wetenschap, de liefelijke en het geluk. De andere parabel van dezelfde strekking was, dat de natuur zoo rijk is aan de geurige vanille, dat zij daarmee niet alleen de liefelijke orchideeën begiftigt, maar zelfs aan de onaanzienlijke elze van dien geur afstaat. Hierna gaf spr. de etymologische beteekenis van het woord wijsbegeerte, op het voetspoor van den philosoof Locke, door hem zeer hoog gesteld, omdat deze wijsgeer de eerste was die er op wees dat voor het goed begrip der dingen, men allereerst de juiste beteekenis hunner naam behoort vast te stellen, om verder in een critisch betoog aan te wijzen, dat de meeste Grieksche wijsgeeren hunnen naam minder verdienen dan den roep over hen gehoord, en dat in een enkelen jaargang van den Enkhuizer almanak vaak meer practische wijsheid te vinden is, dan in al hun afgetrokkenGa naar eind1. stelsels en beweringen. Want practische waarde is het, die spr. eischt van de wijsbegeerte. Geen bovennatuurlijke wijsheid, die den mensch brengt tot het geloof aan wonderen als te Lourdes of te Marpingen, maar waarheid die het menschdom verheft, verder brengt, toepast in het dagelijksch leven: tastbare waarheid als waarvan Socrates in zijn ‘ik weet dat ik niets weet’ blijk gaf. Spr. toonde hierbij aan, dat poëzie onafscheidelijk is van den wijsgeer en dat Solon, die den dichters bij wetgeving zijn rijk verbood, een landschap trachtte te scheppen zonder bloemen en geur. De ‘Philosophie des Unbewussten’, die van Hartmann, minachtte hij als onnatuurlijk en onwaar. Na eene korte pauze trad de heer Douwes Dekker weder op voor zijn auditorium, dat hem herhaaldelijk met de warmste toejuichingen begroette. Hij toonde aan, dat het ware stelsel van wijsbegeerte door de liefelijke natuur zelve geleerd wordt. Zij is | |
[pagina 218]
| |
voor den mensch: voldoen aan zijn natuurlijke bestemming, zooals elk plantje dat doet en de geheele natuur dat leert. Onnatuurlijk, onwaar, slecht zijn, sleept noodwendig zijn eigen straf mede tot in het zevende geslacht. Dit is eene onomstootelijke natuurwet door haar zelve tot haar eigen reiniging voorgeschreven. In de Mozaïsche boeken is wijsbegeerte. Zij maken de godsdienstige wetten dienstbaar aan de materieele eischen des volks. Salomo was wijsgeer, getuige zijn dichterlijk schoon Hooglied, al blijft het de vraag of hij het zelf heeft geschreven. Vervolgens trad spr. in eene poëtische beschouwing van den Jehovah, zooals Mozes dat wezen als de idee der wijsgeerigheid bij uitnemendheid heeft opgevat, om daarin ten slotte de gedachte weer terug te vinden in de parabelen neergelegd als uitgangspunt der boeiende beschouwing. |
|