Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdSpreekuren.
| |
[pagina 738]
| |
zich al gesnaard. Ten anderen was de oude heer hun voorgekomen, een man van vooruitgang en groote ontwikkeling te zijn en die sprak nu zoo over hun vriend, - over den man dien velen hunner een zegen achtten voor de samenleving in Nederland. Niemand was in staat om een woord te spreken. Een paar waren er wellicht onder, die Multatuli gevaarlijk vonden, maar ook dezen zwegen. De oude heer hield eindelijk op met zich te vermaken. Hij is een oproerkraaier, riep hij uit. Wie goed zag van de tribune, merkte in zijn oogen innerlijke pret. Wie waagt toch, vroeg hij, hier te verdedigen wat hij geschreven heeft over godsdienst en zedeleer? De oude heer deed zeer verontwaardigd. - Ik mijnheer, zei een bescheiden stem, die niet des BrerodeaansGa naar eind1. was. - Ei, ei en weet u wat dat zegt? Dat zegt instemming; neen voor een onderwijzer zegt dat oneindig veel meer; maar ik luister. - Mag ik ook iets vragen, mijnheer? vroeg de kandidaat met verstandige bescheidenheid. - Gaarne, mijnheer! - Is er wel één plaats in al de werken van Multatuli, waarin hij godsdienst aanvalt en slechte zeden leert? - Honderd voor een, antwoordde de oude heer alsof hij boos was op den kandidaat. - Ik zou er wel een willen hooren, was 't lakonieke antwoord. Sommige kandidaten keken gewichtig voor zich, alsof zij zeggen wilden: onze kameraad kent den heelen Multatuli niet. Anderen glimlachten. Een enkele, ook de spreker, zag den ouden heer aan die blijkbaar een rol speelde, wat een sollicitant niet licht bemerkt. - De geheele kritiek van de Zaalbergpreken is spotternij met de godsdienst; de Muurlingformulierbeschouwing is één lastering. - Hij breekt daar vormen af. In Zaalberg laakt hij den zalvenden toon; Muurling beschuldigt hij terecht van ongodsdienstigheid in zijn doopsformulier. De zoogenaamde spotternij met Zaalberg is ten volle door dezen kwakzalver verdiend, zooals de hoogst bekwame kritikus dan ook duidelijk maakt. Er is te veel tooneelzucht in Zaalberg dan dat hij een ernstig man zou wezen. Hij is een frazenmaker en frazen moeten niet meer regeeren. Dat Multatuli begonnen is met de kerk af te breken en althans de oude muren nog meer te havenen, zoodat ze inzakken, is een weldaad aan | |
[pagina 739]
| |
godsdienstleven. Niets beknelt godsdienst zoozeer als de kerk. Al wat er in Multatuli's werk dienaangaande wordt gevonden, is op de kerk en niet op de kern gericht. - Hij spot met onze zeden, zie dien dwazen brief aan mevr. P. maar eens. Een onderwijzer mag den verachter der goden en der zeden niet verdedigen. Ik zie daarin gevaar voor de kinderen. - Dien brief aan mevrouw P. zal ik niet verdedigen. Hij staat mij tegen en ik zweeg er liever over. Maar onze zeden zijn zeer vatbaar voor verbetering, of liever onze zeden zijn onnatuurlijk vaak, dus ongezond. Hij noemt het geslachtsleven onzer meisjes gewrongen en ik vind dit woord zeer waar. Het voorbeeld dat hij aanhaalt van het brave meisje dat met den braven jongeling trouwt, is leerzaam voor allen die met opvoeding en leiding der jeugd zijn belast. - En gij, wat zegt gij? sprak de oude heer onverhoeds tot een dien hij al spoedig als tegenstander op 't oog had gehad. - Ik vind Multatuli onuitstaanbaar mijnheer! in alle opzichten, maar in de eerste plaats zijn ideën over onderwijs en opvoeding. 't Is jakobijnenwerk met hem. De eene jongeling zoekt dan ook afleiding hierin, de ander daarin, maar allen in nietwerken en allen beroepen zich op hem. Vooral zijn er vele jonge onderwijzers die door hem op een dwaalspoor zijn geraakt, den mond vol hebben van zijn Ideën, gedurig een machtspreuk van hem bij de hand hebben en zich verzetten tegen alles wat hun plicht gebiedt. - Gij zijt niet malsch, hernam de oude heer vroolijk, maar zulken zijn er, helaas, mijn ondervinding leert het. Maar wat ik ook tegen Multatuli heb, ik stel hem voor zijn ploertige naäpers niet verantwoordelijk; dat mag niet. - Hij had wijzer moeten zijn! had hij die dwaze dingen niet geschreven, dan was er van dwaze uitvoerders van zijn souvereinen wil geen spraak geweest, zei de ander dapper. De oude heer lachte hartelijk. - Wat zegt u? vroeg hij vroolijk aan een anderen vereerder van Multatuli. - Ik zeg dat wij te veel gemist zouden hebben als Multatuli niet was opgestaan. Wij mogen den hemel danken. Is er onder zijn geschrijf wat door den tijd zal weggewand worden, dan bewijst dit ons dat hij een mensch is. Maar er is zooveel door hem gegeven | |
[pagina 740]
| |
wat om 't zuiver menschelijke onvergankelijk is, dat wij toegevend moeten zijn tegen dingen die ons minder aanstaan. - Wat staat u minder aan mijnheer, vroeg de oude man nieuwsgierig. - Wat mij betreft, mijnheer! was 't antwoord, mij staat alles nog al aan; ik bedoelde de klagers. De oude heer had veel pleizier, hoe stil hij overigens aan de tafel zat. - Wat vindt ge mooi? vroeg hij, weder onverwacht. - De Minnebrieven, de Millioenen-Studien en Wouter. - En u? vroeg hij aan een ander. - Ik voeg er de Japansche gesprekken bij, mijnheer! - En u daar op 't hoekje? - Ik zonder niets uit, mijnheer! niets; ik vind het alles nog al tamelijk boven onze hedendaagsche letterkunde. - Ah, riep de oude man, daar heb ik eindelijk een dweper gevonden. Hij verzocht hem in twistgesprek te treden met verachters van Multatuli over de meerdere of mindere diensten door Multatuli aan onze letteren bewezen en een vergelijking te maken tusschen hem en gelijksoortige schrijvers. Een der verachters deed water in zijn wijn en zei ronduit dat hij Multatuli als dichter hooger stelde dan als wijsgeer, zoodat hij over zijn werk als letterkundige heel anders dacht dan over zijn geschrijf als zedepreeker. - Onzedepreeker, meent u toch? Viel de oude heer hem in de rede. De jongeling lachte, waarna zij onderling warm redeneerden. Uit hun redetwist bleek den ouden heer veel. Vooreerst wat zij wisten. Vervolgens wat zij niet wisten. Daarna hoe zij spraken. Ook hoe zij twistten. Eindelijk mengde hij zich ook in de gedachtenwisseling en daar hij geen hunner belemmerde, zoo hoorde hij hun eigen stem klank geven aan alles wat aangaande dezen grooten schrijver hun allen op 't hart lag. Die Multatuli 't best kenden, beminden hem, die hem verachtten kenden hem minder goed. Toen zij klaar waren, nam de oude heer het woord: - Ik dank u hartelijk, heeren; ik heb van u geleerd. Gij hebt allen uw gevoelen gezegd over Breeroo, over Multatuli, over beider tijdgenooten, nu zal ik u ook mijn hart openen: de woelgeesterij die er onder de jongere onderwijzers heerscht, is slechts een voortzetting van de woeling in onze samenleving. Gij zegt dat die | |
[pagina 741]
| |
woeling verergerd is door Multatuli, maar dat is niet 't rechte woord. Hij heeft nieuwe denkbeelden geopperd, oude vormen doen springen, het jonge Nederland een anderen blik op 't leven doen slaan, andere inzichten gegeven in zijn rechten en plichten. Dit is van hem met gulzigheid aangehoord en wij gaan nog voort met gulzigheid naar alles te happen waarmede hij in ons vaarwater komt, omdat zijn optreding sympathie had van ons allen: Hij is onrechtvaardig behandeld in een zaak, die de zaak was van geheel Nederland. Met groote welsprekendheid heeft hij Nederland beschuldigd van diefstal en doodslag en in plaats van die beschuldiging onwaar te maken, lieten zij die hem recht konden doen, hem aan zijn lot over. Dit deed hem spreken, dit deed hem voorzeggen. In de onrechtvaardigheid die hem werd aangedaan, in de pijn die hem dit deed, ontvielen hem ook harde woorden en hij nam ze niet terug. Het volk dat hem zoo liet worstelen tegen de machtigen der aarde, heeft hij op zijn ontleedtafel gelegd en achtereenvolgens het vonnis als Staat, als volk, als maatschappij er over uitgesproken. De bitterheid dus, die door die vonnissen loopt, is onze schuld. Want tot heden zijn nog geen tienduizenden onder ons tot den koning gegaan om te vragen: heer, doe hem recht. Wij denken dit verzuim goed te maken door gretig zijn werken te lezen... Sommigen durven zelfs spreken van Multatuli-vergoding. Ik ben niet ongevoelig voor deze nieuwe ontdekking, maar wenschte toch te vragen, waar wij nu blijven moeten met de Multatuli-verguizing, die al zooveel jaren oud is? Van hem werd alles met sympathie gehoord en die is bij enkelen overgeslagen tot blinde vereering. Velen nemen de moeite niet, te hooren wat hij zegt, veel minder te onderzoeken waarom of hoe, maar stellen zich tevreden met lezing uit de tweede hand en draven daarop door en hebben daar den mond vol van en leggen het uit naar de zinnelijke eischen van hun gestel. Tegen zulk een volgelingschap waarschuw ik u allen ernstig. Arbeiden, denken, altoos denken - lees daarover de inleiding op de Ideën eens hartelijk na - daartoe wekt Multatuli op en niet tot een zelf-verwoestend leven. Dit denken de anderen die, ook uit onkunde, Multatuli vijandig zijn. Zij hebben niets met de vereischte aandacht gelezen en beschuldigen hem van de misvattingen en verkeerde levenswijze van hen, | |
[pagina 742]
| |
die Multatuli stellig niet als de zijnen erkennen zou, al hebben zij steeds den mond vol van hem. Studeert in zijn boeken, volgt de denkbeelden, die er bij honderden in zijn (wat men niet van de meeste boeken zeggen kan) zoo diep mogelijk in hun wortels en zoo hoog mogelijk in hun ontwikkeling. Met een paar uwer zeg ik van harte: hij heeft ons zooveel poëzie geschonken, zoo nieuw, zoo frisch, zoo vol geest en leven, dat het jonge schrijversgeslacht, hoe zelfstandig ook, van hem zal doortrokken worden en langs dien weg zal Multatuli den grondslag hebben gelegd voor een nieuw tijdperk in onze litteratuur, niet alleen, maar zijn geest zal de toekomst beheerschen. Gij zelf, onderwijzers! zijt ook een van de wegen, waar langs hij tot het volgend geslacht komt. Werkt dus in zijn geest zelfstandig en met het groote bewustzijn dat gij een nieuw geslacht vormt voor een leven dat weder hooger staat dan onze tijd. Multatuli's geest is arbeid en poëzie: hebt gij beide, zoo zal onze toekomst schoon zijn.
Allen verlieten den ouden examinator met leedwezen, wat ik een zeldzaamheid durf noemen in sollicitanten. De groene tafel had niet alleen voor hen haar verschrikking verloren, maar zij was hun lief en bekoorlijk geworden. En de oude heer? Ja waarlijk, hij wist wat van letterkunde in hen was. Aart Admiraal. |