Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli-vergoding?Geachte redactrice. In uw hoofdartikel van 22 Aug. jl. wordt gesproken van Multatuli-vergoding. 't Heet daar, dat die (zoogenaamde) Multatuli-vergoding ons veel kwaad heeft gedaan, en een letterkundig fetichisme vormt, waarvoor wij ons te schamen hebben. Ik heb wel eens meer dat woord gehoord, vrij dikwijls zelfs uit den mond van den Bloemendaalschen onkruidzoeker, maar nooit heb ik iets van de zaak bemerkt. Hadt gij van de Multatuli-verguizing gesproken, waarvoor we ons te schamen hebben en die een smet werpt op onze geschiedenis van 't derde vierendeel dezer eeuw, dan waart gij juist geweest in uw uitdrukking. Wat toch is 't geval? In '60 verscheen de Havelaar. Dat boek werd mooi gevonden. Om de waarheid der daarin vermelde feiten scheen men zich niet te bekommeren, de meesten tenminste hielden zich, alsof 't een mooi romannetje was, en daarmee uit. Enkele anderen, listiger maar niet beter, zagen in den schrijver een man, dien ze in hun politieke kibbelarijen konden gebruiken en | |
[pagina 718]
| |
boden hem geld voor zijn pen. - ‘Weiger, weiger, ruw en barsch, zoo dat men 't nooit weer vraagt’, schreef zijn vrouw hem. Hij weigerde en koos - als vroeger te Lebak - armoede boven oneerlijkheid. Maar niemand vroeg hem naar de bewijzen voor de aanklacht, die de Havelaar inhield; geen regeering noodigde hem uit haar behulpzaam te zijn tot het rechtdoen in Indie, of begon met recht te doen aan hem zelf. Wel grepen zij, die belang hadden bij onrecht, naar het wapen van den laster om hem het uitoefenen van invloed moeilijk te maken. En zij slaagden. Toen schreef Multatuli de minnebrieven, en de vrije arbeid en nog eens vrije arbeid en de specialiteiten en de millioenenstudiën, en de ideën vooral, in den beginne niet genoeg, later nauwelijks genoeg daarmeê verdienende om in 't leven te blijven. De eerste dier geschriften waren voor velen welkome wapens tegen hem. Dat hij zoo bijzonder slecht was, bleek nu ook dáár uit. Hij was een godloochenaar, een meisjesverleider, een dit, een dat, 't stond alles in de minnebrieven en de ideën, of 't was er uit op te maken. En de weinigen die zijn werken begrepen, zwegen. Niemand durfde, uit vrees van een deel der verachting met hem te moeten deelen, instemming met hem toonen; zoodat men het bijzondere verschijnsel beleefde, dat een schrijver - een dichter! - boekdeel na boekdeel met allerbelangrijkste zaken vulde, zonder dat de kranten en tijdschriften, die anders ieder prulschrift ‘beoordeelen’, er eenigszins kennis van namen. Tot zoolang dus zeker geen sprake van ‘vergoding’, wel van het tegendeel. Maar - hoor ik u tegenwerpen - daarin is verandering gekomen. Zeker! Na een beoordeeling van een zijner bundels ideën (waarvan nu reeds de zevende voltooid is) door Feringa in de Vrije Gedachte en misschien bespreking in enkele kleine couranten, verschenen er opstellen van Vosmaer in Het Vaderland, die daarna in een bundeltje vereenigd, onder den titel Een Zaaijer het licht zagen. (Onder hetgeen later over zijne werken geschreven is, verdient dat van Aart Admiraal in het tijdschrift Nederland de eerste plaats.) Hoe groot echter ook de lof was, waarmee door dezen over Multatuli gesproken werd, het was slechts een erken- | |
[pagina 719]
| |
ning door enkelen, een ‘vergoding’ zal dat toch wel niet hebben kunnen heeten. Een korte tijd is er geweest, toen een zeer oppervlakkig beoordeelaar had kunnen meenen eenig recht te hebben, van Multatuli-vergoding te spreken. Het was tijdens de opvoeringen van De Vorstenschool, toen M. nu hier, dan daar op 't tooneel werd geroepen, geschenkjes kreeg, maaltijden moest bijwonen, enz. Gij zult ook dat echter toch niet in ernst met uw ‘vergoding’ bedoelen; de zaak was al te kinderachtig voor dien naam. Intusschen wonnen, dit is gelukkig een feit, de denkbeelden van Multatuli hoe langer hoe meer veld. Onder het jongere geslacht - nog niet zoo sterk vastgesnoerd in de strikken der maatschappelijke leugens die Multatuli bestrijdt - begon hij allengs meerdere aanhangers te krijgen. Vele dier aanhangers vielen later weer af. 't Kost moeite om ware eerlijkheid, oprechte liefde voor waarheid en hartelijke afkeer van alle knoeierij, ook te behouden als men een ‘gevestigd’ man is geworden, als men ‘zaken’ doet, en als er met een weinig oneerlijkheid, met een klein - of vermeend klein - offer aan de gevierde godin leugen, of met een beetje meeknoeien, waar zoo vele anderen voorgaan, geld te verdienen is. Men meent dan al heel spoedig, zonder ooit het tegendeel beproefd te hebben, dat het niet anders kan, dat men met de wereld moet meedoen, omdat men anders zijn brood niet zou kunnen verdienen. Nochtans, eenigen bleken ook duurzaam de vonk van liefde voor waarheid, door Multatuli in hen ontstoken, te kunnen koesteren, en thans is er inderdaad onder het jonge geslacht in Nederland een groepje, dat hem hoog vereert en voor een weldoener van Nederland houdt. Op verschillende plaatsen blijkt dat uit hun geschriften. Dat groepje is echter nog klein. Daardoor reeds kan er van een ‘vergoding’ als een algemeen verschijnsel op letterkundig gebied, zooals gij dat voorstelt, geen sprake zijn. Maar ook wat den aard betreft van de instemming van eenigen met zijne denkbeelden, is ‘vergoding’, niet de naam, die daarvoor past. 't Is waar, Multatuli's aanhangers doen meer dan zijn schriften mooi vinden, en in dit opzicht ondervindt hij een ander soort van waardeering dan eenig auteur bij ons ooit ondervonden heeft. Multatuli is dichter in den | |
[pagina 720]
| |
meest algemeenen zin, d.i. ook wijsgeer, ziener, hervormer, en niemand zijner bewonderaars mag met bewonderen volstaan. De instemming moet blijken door daden; men moet met hem meearbeiden, meestrijden tegen den leugen op ieder gebied. Doch als eenigen dat doen, aangespoord door zijn krachtige taal, en zoo door woord én daad blijk geven hem hoog te stellen en zijn woorden ter harte te nemen, dan is er niets, wat u het recht geeft dit verachtelijk Multatuli-vergoding te noemen. Waarom dan geen Jezus-, geen Luther-, geen Calvin-vergoding? Vergoding? 't Is nog al aardig. De denkbeelden van Multatuli beginnen ingang te vinden, en over 20 of 30 jaar, als een nieuw geslacht in staat en maatschappij zal heerschen, zal men daarvan den duidelijken invloed bespeuren; maar waar is thans nog die invloed? Waar regeert men in zijn geest? Waar heeft men het leugenkiesstelsel afgeschaft? Waar zijn de zeden gereinigd van de vlekken, die hij aanwees? Waar heeft men hem een eervolle betrekking aangeboden? - Is hij minister van koloniën? of gouverneur-generaal? of hoogleeraar in wijsbegeerte, of in letterkunde, of in aesthetica? - Heeft men hem een nationaal geschenk gegeven van een millioen, of een vaste jaarwedde van eenige duizenden?Ga naar voetnoot* Hebben onze eerste kunstenaars het als een eer beschouwd zijn werken te illustreeren, en geven Eigen Haard en andere tijdschriften zijn portret? Ik zeg niet onvoorwaardelijk, dat dat alles moest gebeuren, maar ik vraag: als met vele anderen iets geschiedt van hetgeen ik hier noem, en men ons volk nimmer ten laste legt dat het die mannen vergoodt, waarom dan te spreken van vergoding van iemand, die niets van dat alles ondervond? | |
[pagina 721]
| |
Multatuli heeft zeer veel schoons geschreven. Veel daarvan is door Heloïze in een bloemlezing vereenigd. Geachte redactrice, ik vrees dat er onder uwe lezeressen zijn die Multatuli niet kennen, en die door uw spreken over Multatuli-vergoding van de kennismaking worden teruggehouden. Ik raad haar ernstig aan, de bloemlezing van Heloïze ter hand te nemen, en daardoor een begin te maken met een poging tot juiste waardeering van den man, ‘over wien zoovelen oordeelen zonder iets van hem te kennen.’ L. V.B.
Wij plaatsen het bovenstaand stuk, omdat wij een afkeer hebben van alles wat naar onderdrukking van discussie zou kunnen zweemen. Van onzen kant echter slechts een paar aanmerkingen. Wanneer onze lezeressen zich uit vooroordeel het genot ontzegden, dat de lectuur van het vele schoone en verhevene in Multatuli's werken geven kan, zouden zij hoogst bekrompen handelen. Wanneer zij dat deden naar aanleiding van ons artikel, zouden zij zelfs toonen niet al te best te kunnen lezen. Wij waarschuwden toch juist tegen dergelijke bekrompenheid, en namen daarbij als voorbeeld o.a. ook den dwazen afkeer, dien sommigen hebben van den ‘Max Havelaar.’ Wil de heer B. daar nieuwe voorbeelden aan toevoegen en zoo ook den afkeer voor vele andere werken van Multatuli noemen, ons is dat wel. Onder vergoding verstaan wij die ingenomenheid met een geliefd auteur, die in bijna al zijne uitspraken eene bovennatuurlijke wijsheid ziet; en waardoor men in zijne levensbeschouwing zich van een bepaald persoon afhankelijk maakt. Met een soortgelijk gevoelen valt niet best te redeneeren; 't is geloof in den zin van negatie van kritiek. Hoe men nu beweren kan, dat eene dergelijke bewondering voor Multatuli bij ons, vooral onder het eenigszins jongere geslacht, niet tamelijk verbreid is, is ons een raadsel. Is niet reeds een huldebetoon, hoedanig de geachte, inzender zelf voor Multatuli eischt, eenigszins een voorbeeld van minder beraden vereering? de Redactie. |
|