Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 686]
| |
(....) Ik heb reeds vroeger herinnerd, dat Multatuli's waarschuwingen tegen de vrijarbeiders thans zelfs beaamd worden door den vurigsten hunner vroegere pleitbezorgers. Eveneens heeft hij vroeger gewezen op het onstaatkundige van de scheiding tusschen rechterlijke en administratieve macht in het despotieke, onbeschaafde Indie (eene na-aping van het westen, zonder te bedenken, dat verdeeling van arbeid onafscheidelijk is van ontwikkeling), en ieder kan nu lezen, hoe men in Indie klaagt over den onbekookten maatregel. Maar vooral moet men Multatuli de eer geven, dat hij jaren lang het voornemen der Regeering Atjeh in te lijven heeft doorgrond; dat hij in een openbaren brief den Koning heeft gewezen op de leugen, die zijn minister van koloniën hem in den mond legde, en dat hij de oorlogsverklaring een schelmstuk, een jezuietenstreek en een domheid heeft genoemd. Vooral de vereerders van den heer Thorbecke moesten billijker jegens Multatuli zijn, want hij was het, die het eerst de ‘verrotting’ in onzen Staat ontdekte. En toen deze treurige waarheid niet meer geloochend kon worden, moest de eerste minister zelf van zijn veertien-jarige schepping erkennen, dat er ‘contagiumGa naar eind1.’ in heerschte. Maar hij scheen niet in te zien, dat hijzelf daaraan in groote mate schuldig was door zijn onzedelijke Grondwet en zijn onzedelijke kieswet. Alle vereenigingen van mannen zijn zedelijk - laf. Ieder zal toestemmen, dat er weinig moediger parlementen in de geschiedenis bekend zijn dan de Nationale Conventie in Frankrijk. En toch beging zij de lafheid eenparig den grooten Danton ter dood te veroordeelen, dien zij eenige dagen te voren had toegejuicht! Maar hoe laf moet dan niet een vertegenwoordiging van onze honderdduizend meest gegoede en hebzuchtigste Staatsburgers zijn? Zij zullen geen lasthebbers afvaardigen, die de rechten van het volk en van den Oosterling verdedigen tegen de belangen van hun lastgevers. Zij hebben dan ook nooit hun keus gevestigd op Multatuli. Het eigenbelang ziet scherp en heeft onze zoogenaamde Indische specialiteiten in de Kamers gepeild, ondanks al hun geschreeuw tegen het batig slot in hun tijdschriften en kranten. Het feit, dat zij zich de candidatuur lieten welgevallen, was dan ook reeds geruststellend genoeg. Een volksvertegenwoordiging kan in kalme tijden niets anders | |
[pagina 687]
| |
doen dan de vertegenwoordiging van de gemiddelde domheid en de gemiddelde onzedelijkheid des volks. Alleen in bewogen tijden roept de angst dikwijls om groote mannen. Als gij uw keukenmeisje vraagt, wie onze uitstekendste landgenoot is, zal zij zonder aarzeling antwoorden: ‘mijn vrijer’. Maar als von Moltke met honderdduizend soldaten aan den IJsel staat, zal zij roepen om een uitstekend generaal als legerbevelhebber. Onze volksvertegenwoordiging bestaat dan ook uit vrijers om de gunst van de heeren kiezers. Wie niet vertegenwoordigd is, wordt niet beschermd. En men verlangt, dat de leeraars bij het middelbaar onderwijs den scholieren liefde en eerbied inboezemen voor onze ellendige staatsinstellingen! Men erkent, dat de Staat verrot is, en men blijft even kalm en met de armen over elkander, alsof er slechts sprake was van een verrotten appel of een verrot ei! R.v.E. (Wordt vervolgd.) |
|