Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 652]
| |
22 Maart '77. Voor eenige dagen is LindoGa naar eind1. gestorven. De couranten waren vol weinig zeggenden lof, en niets dan lof. - Hy was zeker een weinig beteekenend mensch? vroeg ik. - Ja, zei Dek. Ik houd hem voor een flikflooier die zich heeft weten intedringen by fatsoenlyke lui. Dat-i in Bonn gestudeerd zou hebben geloof ik niet; er staat ook nergens wàt. Misschien is hy ingeschreven geweest als student. - Heb je hem wel eens ontmoet? - Ja, ik heb hem eens gesproken in den Spectator.Ga naar eind2. - Hoe kwam je in den Spectator? - Ik weet niet meer. Ik geloof haast dat Nyhoff er my gebracht heeft. - Dat is dan zeker lang geleden? - O ja, laat eens zien... dat zal zoowat in Augustus 60 geweest zyn. Ja! Want daarna was ik nog by Veth. Ik had den Havelaar geschreven, 't was in den eersten tyd van den opgang, en ik was nog zonder argwaan. Je begrypt me? Ik dacht er nog niet aan dat ze myn boek zouden scheiden van myn zaak. Ik was in den Spectator geïnviteerd, en ze behandelden me als invité, en maakten me complimentjes waarop ik weinig acht sloeg. Maar later... Je weet, Veth had een stuk in de Gids geschreven, zeer voor me, en waarin hy onder anderen opsomt: dìt, dàt, en nog wat... ‘waaruit ten slotte blykt dat Havelaar volkomen gelyk had.’ Veth had dat stuk genoemd: ‘Havelaar versus Droogstoppel.’ Welnu, korten tyd nadat ik in die vergadering van den Spectator was, verscheen er in dat blad of in de Wetenschappelyke Bladen, ik weet niet meer waarin, een stuk van Robidee van der Aa en wel tegen my. Ik herinner er my o.a. dezen zin uit ‘dat Havelaar zyn zaak versus Droogstoppel verloren had. Die Robidee van der Aa was ook in den Spectator. Een onaanzienlyk klein kereltje, maar hy was geloof ik geen hoofdpersoon, althans ik had hem weinig opgemerkt. Zyn stuk trof my evenwel, meer dan hyzelf gissen kon, | |
[pagina 653]
| |
omdat ik nog niet aan de mogelykheid gedacht had, dat men myn zaak zou aantasten. Ongelooflyk! Ik had het toch zelf in dat boek gezegd hoe men reeds terstond een haak slaat om den hals van hem dien men op het voetstuk plaatst! Maar dit was het eerste blyk waar zy heen zouden willen. Dit stuk verscheen nadat ik in de vergadering van den Spectator geweest was; en ik herinner me nog dat ik er daarna met Veth over sprak. ‘Ja, zeide hy, ik begryp het niet. Die Robidee van der Aa is nog wel een leerling van me, ik begryp het niet! - Wie was die Robidee? vroeg ik. - Och... Hy heeft zich in den Haag altyd uitgegeven voor indische specialiteit. Zoo'n soort als Veth, maar met oneindig minder kennis. Nu, zyn stuk trof my om de strekking. En nu kwam 't me ook in de herinnering hoe dien avond by Nyhoff... Lindo kwam wat later dan de anderen, maar hoe hy me toen begroet had en gezegd ‘Wel z'n compliment maken... hm... hm... over de voortreffelyke teekening van Droogstoppel.’ Nu, na 't stuk van R. v.d. Aa begreep ik de strekking ook van dit gezegde. Toen hy 't zei, had ik het niet opgemerkt. |