Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[30 juni 1877
| |
[pagina 394]
| |
(...) Thans willen we even tot Multatuli gaan. Vraag ik mij nogmaals af: waarom is M. schrijvende, dan sla ik onwillekeurig den bundel van De G. weer open, zoek het keurige gedicht met het opschrift ‘Neen’, en lees daar: ‘Gelukkig hij en vrij en vroed
Die neen durft zeggen, neen,
...........
Neen, voor den naam, den roem, de macht
Den top der blinkende eer,
En waar Fortuin hem lokt en lacht:
Ik biede u meer!’
't Is of die woorden uit M's hart zijn gevloeid, en hij ons te kennen wil geven, dat hier de bron wordt aangewezen van den bitteren alsem, waarin hij gedurig zijne pen doopt. 't Is of hij ons wil doen gevoelen de waarheid, die er verder in dat gedicht volgt: Ons Neen wekt haat, kost moeite en strijd;
Ja, wel kost het moeite, wel moet er gestreden worden, maar nog zou 't strijden kracht en voldoening schenken. Multatuli wordt echter, bij alle kracht die hij ontwikkelt, geminacht en men gunt hem de eer niet van te strijden, met kans van overwinnen: men negeert hemGa naar voetnoot*. Ziedaar de angel, die dat hart heeft gewond en nog gedurig doet bloeden; ziedaar de oorzaak, waarom aan de snaren van dat teeder gemoedsleven zulke weemoedige tonen ontlokt worden. M. wil zich echter wreken, wreken met wapenen, die het gansche Nederland der 19e eeuw pijn veroorzaken. Hij wil zich rechtvaardigen voor de nakomelingschap en een brandmerk drukken op het voorhoofd van het tegenwoordige geslacht. Daartoe geeft hij ons zijn gemoedsleven te aanschouwen en, hoewel niet zoo getrouw als De G., ook de verschillende wijzigingen hiervan. Zijn eerste werk, de ‘Max Havelaar’, is eenvoudig eene acte van beschuldiging van moord, diefstal, onmenschelijkheid en onrechtvaardigheid, gepleegd door de regeering van Nederland. De inkleeding hiervan is van dien aard, dat men alles ten | |
[pagina 395]
| |
einde toe moet lezen en moeilijk zijne verontwaardiging bedwingt, zijne tranen weerhoudt, o.a. bij de Saidja-historie, en met M. vol hoop op den goeden uitslag is. Zijne ‘Minnebrieven’ spreken tot het hart, wekken edele gevoelens en verheven gedachten, en bloedend snijdend is hier de wijze, waarop de Havelaarszaak zich tusschen zooveel schoons mengt. (Slot volgt.) |
|