Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[16 juni 1876
| |
[pagina 371]
| |
alles gelezen hebben, om my niet voor 'n verwaanden dwaas aantezien. Wat Stromer schynt te hebben aangezien voor onnodige bladvulling, was noodig ter ontwikkeling van de toestanden. Die man was in-staat, uit tydgebrek ‘'t Berouw’ zonder ‘Menschenhaat’ op te voeren, of Adam en Eva uit het paradys vóór of zonder zondenval. Ik zelf noem m'n boek ‘boud’ maar zeide er by: 't moest zoo wezen, want ‘ik wil gelezen worden!’ De strekking was natuurlyk politisch, maar de vorm moest dwingen tot algemeene kennisneming, om de autoriteiten het gebruikelyke doodzwygen te beletten. Ik moest op zeer byzondere wys optreden, want sedert vele jaren reeds was door sommige welwillenden te vergeefs op verbetering der toestanden aangedrongen. Stromers uitgaaf ontneemt my de billykende motieven, zoowel voor Havelaar's handelingen als voor den toon des auteurs, en dit is smartelyk voor my. Het verdient misschien opmerking dat ik Stromersche hebbelykheden voorzag. Ik waarschuwde daartegen op bl 182, 183 (laatste uitg.) Wat overigens de toepassing van m'n oordeel over uitweidingen aangaat (natuurlyk zonder te beweren dat ik altyd het juiste midden wist te houden tusschen te veel en te weinig) me dunkt dat de epizode over Atjeh, thans na 17 jaren, blykt van treffende aktualiteit geweest te zyn! Toen ik die zaken aanroerde, wist men in Holland ter-nauwernood dat er een land Atjeh bestond. Hoogstens had men een boekerig-historische herinnering van zeker gezantschap aan prins MauritsGa naar eind1., in 1600 zooveel! Nagenoeg op gelyke wys verkeerde men in Holland vóór 't verschynen van den Havelaar, in volslagen onbekendheid met insulindische toestanden. Dit was zelfs op de javaansche hoofdplaatsen 't geval. De heer Dolboere (als rechter te Leiden, meen ik, overleden) verklaarde my zeer openhartig dat hy, die vroeger tien jaren advokaat te Samarang was geweest, voor 't eerst uit den ‘Havelaar’ iets van de bestuursmekaniek in de Binnenlanden was te weten gekomen. Vrage: hoe kon men in Duitschland myn handelingen beoordeelen (en de noodzakelykheid daarvan!) wanneer een vertaler de door my gegeven toelichtingen eenvoudig overslaat. Ik begreep S's standpunt vry goed. De man is feuilletonist van métier, en meent z'n werk te hebben moeten smakelyk maken voor kostschoolmeisjes. De ‘Westminster Review’ begint z'n recensie met de woorden: | |
[pagina 372]
| |
‘it is difficult to say wether “Max Havelaar” is more interesting as a novel or powerful as a political pamphlet’Ga naar voetnoot* Welnu, dit moest! Dit was m'n doel, m'n wil, m'n belang! Dit was de eenige wys, om zoo niet verhoord, dan toch gehoord te worden. En dit heeft de feuilletonist S. geheel uit het oog verloren. Nu kan ik zelf niet zeggen: ‘dat wat gy gesupprimeerd hebt, was zoo “mooi”. Er is dan ook geen sprake van letterkundige smaak (?)Ga naar eind2. dan voor zoo ver ik daarin een middel zocht om 't hoofddoel te bereiken. Om te doen begrypen, hoe S. m'n boek verminkt heeft in zaken die ik voor belangryk houd, is 't voldoende te wyzen op de zotternyen die hy zich veroorlooft in z'n eigen vak, in littérature légère. Me dunkt, iemand die pantalon met pantoffel vertaalt, moest zich niet aanmatigen te beoordeelen welke passages uit m'n boek konden gemist worden. Wanneer z'n litterarische uitvoering (?) wat korrekter was, zou men misschien eenige vryheid hebben tusschen zyn en myn oordeel te twyfelen, maar 't weglaten van heele of halve zinsneden, of 't verknoeien der beteekenis van veel uitdrukkingen, geeft ons het recht hem te wraken (récuser) als beoordelaar van vermeende overtolligheid. Hy geeft overal bewys dat-i met nièt-begrypen tevreden is, en mag 't dus niet kwalyk nemen dat men geen waarde hecht aan z'n begrip. Ja, ook als beoefenaar der lichte letterkunde! Ik schreef U reeds, dat hy 't verhaaltje van den “Japanschen Steenhouwer” oversloeg. Dit is smaakzaak. Misschien was 't nièt mooi genoeg voor Stromer's publiek. Maar wat beduidt dan de overzetting van den passus op blz 289 (laatste uitg.) “Had Havelaar onrecht toen hy beweerde, dat zy evenmin recht had op neussnuiten als de vrouwen te Arles?” die met de gesprekken welke uit het verhaal van den Steenhouwer voortvloeien, in verband staat? Om den onzin volledig te maken, vertaalt hy 't woord “neussnuiten” in neugierig sein.Ga naar eind3. “Hatte Havelaar Unrecht, als er behauptete, sie sei nicht weniger neugierig als die Frauen von Arles?Ga naar eind4.”Ga naar voetnoot** | |
[pagina 373]
| |
Waar ik uitdrukkelyk zeg dat Saidjah naar de Lampongs ging niet zo zeer om te vechten, want hy was zacht van gemoed, en meer ontvankelyk voor droefenis dan voor bitterheid’ (hetgeen by de kleur van javaansche zeden past) zegt Stromer: ‘um mit den Aufständischen gegen den weissen Unterdrücker zu kämpfen und gleichzeitig Adinda zu suchen.Ga naar eind4.’Ga naar voetnoot* Ik zeide dat juist dit hoofdzaak was, en niet het vechten. Stromer schynt te meenen, dat het er niet op aankomt wat men zegt, terwyl ik me moeite gaf zeer stipt te zyn. Zoowel in karakterteekening, kostuum en lokaalkleur als in 't schetsen van politieke verhoudingen. Die vervloekte feuilleton-litteratuur bederft lezers en schryvers. Wanneer slechts zy en hy elkaar krygen, of (in tragedie) als ze maar akelig sterven, dan schynt het er niet op aan te komen, welke bergen van onzin men te slikken geeft of krygt. Ook de Saidjah-geschiedenis is geknot, o.a. de beide liederen die ik hem in den mond leg. Van een der liederen zeide de Contemporary review: ‘it is a perfectly exquisite piece of metreless poetry, which is simply a nineteenth century-miracle.’Ga naar voetnoot** Ik trek geen party voor de overdrevenheid van dezen lof, vraag of Stromer 't recht had een stukje te verminken, dat in Engeland zóó beoordeeld werd? Diezelfde review noemt Droogstoppel ‘one of the most remarkable embodiments of money-grubbing Phariseeism which literature has yet produced. Welnu, Stromer veroorlooft zich telkens trekken van myn Droogstoppelteekening uittewischen en onkenbaar te maken. Dat hy ‘by ons wordt de Heer gediend’ verandert in de vergunning voor den jongen Stern om ‘by ons’ te komen eten schreef ik U reeds. Maar behalve zulke begripsfouten, laat hy heele of halve | |
[pagina 374]
| |
zinsneden eenvoudig weg, zoodat het overblyvende geen zin heeft. (Het aantal bespottelyke fouten is zéér groot. By het bladeren valt m'n oog telkens op nieuwe zotterny. Volgens Stromer beklaagt Droogst. zich over vele zaken in 't boek, die ‘nicht verstossen gegen die Ehrerbietung welche jeder ordentliche Makler sich selbst schuldig ist.’Ga naar eind4.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 375]
| |
[A.B. is 'n persoon uit 'n oude hollandsche roman,Ga naar eind8. en Stern kan dat niet weten] Met zeer groot genoegen heb ik Uw vertaling van een stuk uit Vorstenschool gelezen. Het was my niet door uitgever of redactie gezonden, maar ik heb het besteld. Ja, ook ik zou even als onze Vosmaer gaarne zien, dat ge de vertaling van 't geheel op U nemen wildet. Wat 'n uitgever aangaat, waarom toch is deze zoo moeielyk in Duitschland te vinden? Is 't dan zoo'n gunstbewys? Ik begryp dit niet. Heel gaarne zal ik U einde Juli hier zien, en op dit oogenblik heb ik geen reden tot de meening, dat ik niet thuis wezen zou. Wees echter zoo goed, vóór Uw vertrek my (per briefkaart slechts) kennis te geven van Uw komst. Mocht ik dan verplicht wezen op reis te gaan of door andere redenen belet worden U te ontvangen, dan kan ik U door tydige mededeeling een onnoodigen omweg besparen.- Ja, Loffelts stuk tegen V. Vloten is flink! Van Vloten weet niet wat hy my gedaan heeft, en dit weet niemand dan ik zelf. Maar die zaken zyn te fyn om meetedeelen aan Mr. Publiek die alleen het zeer grove begrypt. Wat V. Vloten aangaat, het is hem alleen te doen om opgang, n'importe comment!Ga naar eind9. Hè, kent ge den Heer Loffelt persoonlyk? Hy is 'n door en door braaf mensch. Dit weet ik, die hem nauwkeurig geobserveerd heb. Ik raad U aan kennis met hem te maken. (Voorhout 47, te 's Hage). Misschien of zéker, kan hy U van nut zyn met wenken omtrent werken over Holland van Havard,Ga naar eind10. GlaserGa naar eind11. en de Ami- | |
[pagina 376]
| |
cis.Ga naar eind12. Dat zyn, naar myn gissing, lieden die op ridderorden reizen. Komiek is 't hoe men overal duidelyk bespeuren kan: wie hen heeft ingelicht omtrent hollandsche litteratuur. Cremer en Brink schynen zich voor CiceroniGa naar eind13. uittegeven, althans die heeren worden niet vergeten! 't Is komiek wanneer ik aan litteratuur als zoodanig waarde hechtte, zou ik er boos om zyn.- Mocht ge Loffelt spreken, wat ik U zeer aanraad, doe hem dan myn zeer vriendelyke groete, en zeg s.v.p. dat ik zeer verdrietig ben. My zyn wonden toegebracht die niet heelen kunnen. Dit is de reden dat hy in lang niets van my hoorde. Sedert vele maanden is m'n existentie een droevig gepeins - nu, basta! Wees heel vriendelyk gegroet van UEDWDr Douwes Dekker. Ik verbeeld my dat ik wel 'n uitgever voor Vorstenschool vinden zou, maar het stuit me dit als 'n gunst te vragen. Is de kans dat ze op zoo'n uitgaaf geld zouden verliezen dan zoo groot? |
|