Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
New-York, 23 Maart 1876. Geachte Heer!Ga naar eind1. Gisteren ontving ik de 3e aflevering van uw Tolk, die ik met belangstelling doorlas. Ik wou, dat ik zeggen kon ten opzichte van ons dispuut: u heeft gelijk, want de toon van uw schrijven bevalt me. Ik was zelfs een oogenblik geneigd om zoo te doen. Toen ik echter mijn stuk weer overlas, dacht ik: neen! e pur se muove!Ga naar eind2. en tòch heb ik gelijk. - Uw beschouwingen over 't recht om iemand te verachten, zijn... philosophisch juist. Zeker, een alwetend mensch zou niemand kunnen verachten, doch slechts medelijden met hem hebben. Hij denkt dan aan den gevallene, als aan een Resultaat van omstandigheden, een soort van slachtoffer. Maar diezelfde Wijze zou ook een misdadiger niet kunnen straffen, en zou dus op onze ònwijze wereld geheel niet thuis behooren; want hij zou op dezelfde gronden volkomen terecht de niet-toerekenbaarheid van zijn client pleiten. Wat zoudt ge van zoo'n Wijze zeggen? Immers: dat hij niet de man is, wien men met de rechtspraak behoort te belasten? De straf, of liever: de vreesverwekkende invloed van de straf, is een der ‘factoren’, die met volle recht in werking worden gebracht door de maatschappij om een ongewenscht ‘resultaat’ als dien misdadiger onmogelijk, of althans zeldzaam, te maken. De Wijze heeft er niet aan gedacht, dat zònder bedreiging van straf (natuurlijk vergezeld van de macht om ze op te leggen), de overige ‘omstandigheden’ zich veel sterker zouden doen gevoelen, en derhalve veel spoediger een ‘resultaat’ zouden teweegbrengen, als we tot onzen last in den misdadiger te aanschouwen krijgen. Verachting, nu, is niets dan een substituut, een andere vorm, voor straf, in misdrijven die niet voor den gewonen strafrechter kunnen gebracht worden, en daarom hun vonnis ontvangen voor de rechtbank der moraal. Als een werkelijk goed man - d.i. iemand, die met bewustzijn en in oprechtheid streeft naar volmaking -, niets hooger geschat werd, dan een slecht mensch - i.e. iemand, die willens en wetens een daad volbrengt, die verkeerd is -, dan zou in korten tijd de heele wereld in 't honderd loopen. En dat is 't toch, | |
[pagina 329]
| |
wat gij verlangt; want de eisch, dat men niemand verachten zal, omdat hij niets is dan een resultaat enz., komt op hetzelfde neer als die, dat men niemand - om dezelfde reden - achten mag. ‘De achtenswaardige man kan het niet helpen; hij is zóó malgré lui,Ga naar eind3. - hij is maar een resultaat enz. Quod absurdum.Ga naar eind4. Douwes Dekker heeft zich verachtelijk gedragen in zake-TineGa naar voetnoot*. Dat hij dan ook de daarvoor verdiende verachting tot op het laatste atoompje slikke! Misschien zal dan een tweede Multatuli - door dat voorbeeld geleerd - waardiger handelen. ‘Dit alles berust op de eenvoudige grondwaarheid, dat 2 × 2 vier is.’ Uw heele redeneering over de gebreken van groote mannen komt op hetzelfde neer, als die van zekere Christenen. Als men ze in 't nauw gebracht heeft met argumenten, eindigen ze met: nù, het mag dan niet wáár zijn, dat er een God bestaat,... je zult toch moeten toestemmen, dat het geloof er aan van veel gewicht is, om het volk in bedwang te houden. Multatuli heeft - gij zult het niet vergeten zijn? - deze drogreden zegevierend weerlegd. Neen, zóó is het: de waarheid gaat boven alles; als groote mannen gebreken hebben, dan is het - juist om hun grootheid nog te meer - te prijzen, dat men die in 't licht stelt. Des te grooter de indruk bij dit nieuwe blijk van ieders feilbaarheid. Máár... men doe 't waardeerend, want daarop hebben de deugden van die groote mannen aanspraak. Dit nu, is in v. Vl.'s ‘Onkruid’ te weinig geschied, en dit noem ik v. Vl.'s fout (....). Uw. Dw. Mr. J.W.T. Cohen Stuart. |