Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDeskundigen en vakgeleerden.
| |
[pagina 269]
| |
Maar is het noodig dat men, om eenmaal uit te munten in zeker vak, zich uitsluitend tot dat vak bepale? Is het noodig of zelfs wenschelijk? De beantwoording dezer vragen is vooral belangrijk met toepassing op het onderwijs. Worden zij toestemmend beantwoord, dan behooren wij misschien gevolg te geven aan den wensch, van sommige ouders, die verlangen dat hun kinderen niets leeren zullen, dan wat hun later te pas kan komen in hun vak. Dan moet bij de opleiding van kweekelingen alles geweerd worden, wat niet rechtstreeks in verband staat met het ‘vak’: belletrie, dagbladen, de schouwburg, enz. enz. In het algemeen zou dan ieder zich zorgvuldig behooren te wachten voor alles wat buiten het door hem gekozen levensberoep lag. Dan zou Demokratie een onmogelijkheid zijn. Multatuli beantwoordt die vragen dan ook ontkennend. En hij gaat verder nog. De bekrompene opvatting van het begrip specialiteit heeft, volgens hem, het aanzijn gegeven aan eene menigte valsche specialiteiten, ‘die door zich blind te staren op één punt, het recht meenen te hebben bijziende te schijnen voor wat anders. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prijs der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak.’
(....) ‘Een bakker die onder krijt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist tengevolge van zijn levenslang brood bakken, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die - als ik in die kombuis van de Bayonaise - nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zoo'n bakker is 'n specialiteit.’ De laatst aangehaalde regels vormen het ‘fabula docet’Ga naar eind1. van het verhaal hoe de schrijver zelf, toen hij nog geen schrijver was, brood leerde bakken onder de leiding van een fransch admiraal, den kommandant van de Bayonnaise. ‘Daar [in de kombuis namelijk] toond-i my, hoe brood - “du pain, m'sieur Dekèrr, du pain ce qu'on peut nommer du painGa naar eind2.!” - hoe brood alleen moet bestaan uit gaar meel, zonder meer. Zonder aluin, zonder krijt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren: zonder koper en vitriool, zonder | |
[pagina 270]
| |
vergif.’ Gaarne schreef ik dat geheele verhaal over, maar mijn voornemen was slechts de aandacht van mede-onderwijzers te vestigen op deze zeer speciale studie van Multatuli, waaruit, om met den Spectator te spreken, voor ons zeer veel valt te leeren. Het logisch betoog in Hoofdstuk MVII bijvoorbeeld, beveel ik zeer aan in de aandacht van de leden der vereeniging Volksonderwijs, die uit dit betoog misschien zullen zien, dat hunne vereeniging op 'n dwaalspoor is geraakt. Multatuli is de bondgenoot der onderwijzers. Wij weten, hoe dikwijls er klachten worden aangeheven over de weinige belangstelling van ons Volk in de zaken van algemeen belang, en hoe men wijst op het onderwijs, als middel om de kennis van onze staatsinrichting en maatschappelijke toestanden meer algemeen te maken. Men weet ook, hoe vele staatsburgers beweren, dat hun beroepsbezigheden hen geen tijd laten tot bemoeienis met de publieke zaak. Zij worden door Multatuli eigenaardig terecht gewezen. ‘Telkens - zoo lezen wij op pag. 31, - komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wij te-kort in 't leveren van wat wij eigenlijk zouden moeten kunnen leveren. Dan zijn wij beschaamd over onze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edelen wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en: - Och, ik ben eigenlijk... straatveger, zeggen we. Dàt is m'n vak. Dáárin munt ik uit. Dáárin zoek ik mijn meester... Die licht te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den marmotten-winter van hun vakje gebruiken als voorwensel om iets te weten van wat daarbuiten omgaat. Nu, straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dat is van sommigen jammer genoeg. - Ik ben in koffi, rederij, assurantie, roept de een. Ik doe in vetwaren, kurken, vleesch-extrakt, eau-de-cologne... “Wees” en blijf in augurken, als je verkiest. Maar eilieve, gedraag je niet, alsof jijzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen, dan waarin je bent. Enz. enz.’ In al zijne werken strijdt Multatuli, met ongeëvenaard talent tegen bekrompenheid, sleur, dorheid van ziel, verwaarloozing | |
[pagina 271]
| |
van de vermogens waarmede wij zooveel zouden kunnen genieten, dat nu ongebruikt verloren gaat. En tot die verwaarloozing dragen de tamelijk algemeene wanbegrippen omtrent het nut van specialiteiten het hunne bij. Alzijdige ontwikkeling wordt een bijzaak geacht, ‘broodstudie’, vakgeleerdheid, en bekrompen beroepsopvatting maken het Menschzijn tot een zeldzame uitzondering. Wel eischt de Maatschappij van elk onzer beroepsbekwaamheden, maar daarmee is niet gezegd dat wij geheel moeten opgaan in ons vak. Ook moesten wij voorzichtig zijn met gezag te verleenen aan een specialiteit alleen omdat hij een specialiteit is. De gepruikte heer Pennewip was een specialiteit en dus bevoegd om de uitspraken van Rousseau en Pestalozzi te schande te maken... àls een specialiteit, een vakgeleerde, een deskundige, altijd hooger stond in zijn vak dan een ander. Sommigen, die dit meenen, of deze meening voorwenden, maken somtijds misbruik van het woord specialiteit. Men zie over het misbruik van woorden het eerste dezer Duizend-en-eenige Hoofdstukken, in welke op zeer geestige wijze het specialismus van alle kanten wordt beschouwd. Wierum, Febr. 1876. P. Westra. |