| |
[februari 1876
Bespreking Max Havelaar in Vad. Letteroeffeningen]
Begin februari 1876
Bespreking van de vierde druk van de Max Havelaar in de Vaderlandsche Letteroefeningen, blz. 200-210. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten.
Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij door multatuli. Vierde druk. Eerste door den auteur herziene uitgaaf. Amsterdam, G.L. Funke, 1875.
Omstreeks zestien jaren geleden verscheen het boek. Wie toen leefde, herinnert zich den indruk, dien het maakte en... het proces dat weldra volgde. Havelaar - de slordige Havelaar, waar het de behartiging zijner eigen belangen gold - moest boeten voor zijne onbeholpenheid in het acht geven op schijnbaar minder gewichtige, toch inderdaad vaak eerste plichten, die den profeet en den huisvader gelijkelijk heilig behooren te zijn. De heer van Lennep had - ‘met prijzenswaardige bedachtzaamheid,’ zeiden zijne vrienden; ‘neen, maar op laaghartige, slinksche wijze,’ verklaarden 's mans tegenstanders - den stormachtigen voortgang der ‘Koffieveilingen’ gestuit. Het boek mocht niet populair worden. Maar alle lofzangen hebben een einde. Ook die der schranderste mannen van het behoud en de krassendejubelkreten der vreesachtigen. Jaren gingen voorbij; en de stroom was niet meer te keeren. De ban werd opgeheven. Het werk verscheen in nieuwen vorm en kwam in de handen der duizenden, die het of nog niet gelezen of, nadat zij dit genot door tusschenkomst van derden hadden gesmaakt, vruchteloos hadden beproefd, er een exemplaar van in hun bezit te krijgen. Een tweede herdruk der oorspronkelijke
| |
| |
uitgave voorzag in den nood, die ondanks de kwistige poging om in aller behoeften ruimschoots te voorzien, bleef bestaan. Slechts ter vervanging van zoek geraakte of vuil geworden exemplaren, en ten behoeve van het opkomende geslacht, zal de uitgever van tijd tot tijd voor een nieuwen druk behooren zorg te dragen.
De Max Havelaar is en wordt gelezen, bewonderd, genoten. Voor een Nederlandsch tijdschrift een aankondiging van het alom bekende werk te schrijven,... wie zal dwaas genoeg zijn, aan een dergelijken arbeid zijne krachten te verspillen, terwijl hij feitelijk weinig meer zou doen dan zichzelf belachelijk maken?
Waarom wij dan toch te dezer plaatse den vierden druk van Multatuli's meesterwerk vermelden? De nauwkeurig afgeschreven titel heeft reeds het antwoord gegeven: omdat deze uitgaaf de ‘eerste door den auteur herziene’ is.
‘De vervloekte puntjes waarmee de heer van Lennep goed vond m'n werk te bederven’ - het is de bijzonder gevoelvolle, zachtaardige Havelaar-Multatuli, die na ruim vijftien jaren aldus spreekt over den eersten uitgever van zijn boek - ‘zijn in deze uitgaaf natuurlijk door leesbare woorden in letters vervangen. De pseudoniemen Slymering, Verbrugge, Duclari en Slotering heb ik onveranderd gelaten omdat die namen nu eenmaal populair zijn geworden. Mijn vermoorde voorganger heette Carolus. De namen van den kontroleur Verbrugge en den kommandant Duclari waren van Hemert en Collard. De resident van Bantam heette Brest van Kempen en Michiels was de naam van 't Napoleonnetje te Padang. Wat mij bewoog tot verandering dezer namen in 't handschrift dat ik aan den heer v. L. toevertrouwde? Met verwijzing naar 't slot van 't XIXe hoofdstuk, zij hieromtrent de opmerking voldoende, dat ik den eerlijken, maar niet heldhaftigen kontroleur wilde vrijwaren tegen rankune. Al steunde hij me niet in m'n streven, hij had me dan toch niet tegengewerkt en zelfs, waar ik 't verzocht, ronde verklaringen afgegeven. Dit was reeds zeer veel, en zou hem kunnen aangerekend zijn als misdaad. De benaming Slymering voorts diende mij tot het typizeeren van m'n model. En 't veranderen eindelijk van de namen Carolus en Collard in Slotering en Duclari vloeide uit de vorige substitutiën voort. Geheimhouding was waarlijk m'n zoeken niet,’ enz.
Wij kunnen tevreden zijn. De veranderingen in den tekst hebben
| |
| |
weinig gewicht. Dit geldt zoowel van haren omvang als van haar gehalte. Wij hebben niets wezenlijks verloren, en zelfs Slymering, wiens Urbild zoozeer verdiende bij name den volke te worden genoemd, naast Batavus Droogstoppel - Lauriergracht No 37, zaliger gedachtenis! - en Stern's onvergetelijken Saïdjah behouden. Of wij daarentegen veel hebben gewonnen met de verwijdering der ‘vervloekte puntjes,’ zou ik niet onvoorwaardelijk durven toestemmen. Zeker, zij hebben den eersten indruk verzwakt. Wij kunnen ons de rechtmatige verbolgenheid voorstellen van den auteur, toen hij zag hoe men zijne plaatsnamen onkenbaar had zoeken te maken en daarmede een nieuwe bijdrage had geleverd tot het veranderen der ijzingwekkende waarheid in een boeiende roman. Maar deed de heer van Lennep, wien Multatuli in ieder geval het recht tot dergelijke handelingen had toegekend, wel iets meer dan een enkele schrede verder gaan op den weg, dien de voormalige Adsistent-Resident van Lebak zelf had gewezen?
Laatstgenoemde heeft zich beklaagd, bij herhaling, in den vierden druk van Max Havelaar voor de honderd en zoveelste maal, dat men in zijn boek een boek heeft gezien, een ‘roman’ nog wel! Aan wien de schuld? mogen wij blijven vragen. Wat gaf den heer Douwes Dekker het recht, een historischen roman te schrijven en te gelijker tijd stilzwijgend van zijne lezers te eischen, dat zij het romantische kleed onopgemerkt zouden laten? Hij wilde al de voordeelen plukken van het door hem gekozen voertuig zijner gedachten, doch weigerde de lasten, zelfs maar eenige der lasten te dragen, die daaraan onvermijdelijk waren verbonden. Het is de vloek van den historischen roman, dat hij de geschiedenis onkenbaar maakt en den meest onpartijdigen lezer gedurig doet aarzelen tusschen: waarheid of verdichting?
Al had de zetter der ‘vervloekte puntjes,’ reeds bij het gereed maken van den eersten druk, voor ‘leesbare woorden in letters’ gezorgd, dat zou niet een der ‘van Twisten’ hebben bewogen, minder luid van den ‘Max Havelaar’ als van ‘maar een roman’ te spreken. Evenmin zouden de oogen ‘der Natie’ daardoor eensklaps zijn opengegaan voor de naakte waarheid, die haar in hulselen gewikkeld, was voorgehouden.
Intusschen: zij hebben den eersten indruk verzwakt, ongetwijfeld, die ‘vervloekte puntjes.’ Of daarom de ‘leesbare woor- | |
| |
den in letters’ nu dieper zullen snijden door de ziel van den lezer? Ik twijfel. Er is zooveel gebeurd, en geschreven, ook door Multatuli, sedert 1860. De held van de ‘Koffieveilingen’ is geen vreemdeling meer in Nederland. Men kent hem... misschien meer en beter dan wenschelijk is voor de oprechte waardeering van zijn werk.
Bovendien: de Max Havelaar is een klassiek boek geworden. Doet men goed aan den vorm van dergelijke geschriften eenige beduidende verandering te brengen?
‘Iets gewrongens in den zin’ heeft Mr. Vosmaer, naar het schijnt, doen spreken van ‘nog onvolkomen beheersching der taal en van 't worstelen om vormen voor de veelvuldige stof.’ De auteur heeft zich ‘onder de korrektie herhaaldelijk’ aan denzelfden steen gestooten en de fout naar zijn ‘beste weten verbeterd.’ Zoo verzekert hij ons en ik zie niet in, waarom wij die verklaring niet dankbaar zouden aannemen, al zijn wij voor het oogenblik niet in staat, door vergelijking ons een voorstelling te vormen van den omvang der aangebrachte verbeteringen.
Behoudens het genoemde is in den tekst schier niets veranderd. Het groote verschil tusschen de oorspronkelijke en deze vierde uitgaaf van den Max Havelaar ligt in een bundel aanteekeningen en ophelderingen, die de auteur aan zijn werk heeft toegevoegd. Die iets dieper doordenken dan de groote menigte der lezers, zullen daarnevens fluisteren van de opdracht ‘aan de diep vereerde nagedachtenis van Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen, der trouwe gade, der heldhaftige liefdevolle moeder, der edele vrouw.’
‘Diepvereerde’... Tine? Neen, dan ware de harmonie tusschen het boek en de opdracht volkomen en de demon van den mensch Douwes Dekker had de pen van den dichter Multatuli niet vergiftigd. Maar dan had ook niemand gevoeld, hoe de satan zich de handen wreef van pret en met zijn helsche vrienden schaterde, toen de zoogenaamde Multatuli besloot den nieuwen druk van zijn meesterwerk te wijden aan de nagedachtenis van haar, die eenmaal werkelijk zijn echtgenoote was geweest, aan vrouwe Everdine Huberte baronesse van Wijnbergen; en dat nadat de wereld den afstand had leeren meten, dien haar lot van dat der aangebeden Tine scheidde; en nadat Dr. van Vloten zijn ‘Onkruid onder de tarwe’ in het licht had gezonden.
| |
| |
Onteerender protest tegen die brochure is niet denkbaar. Onteerender, wel te verstaan, voor den protestant zelven en diens beklagenswaardige, gelukkig overleden eerste vrouw en hare familie. Welk een diepte van gevoel!
De werkelijke Multatuli, niet de Havelaar der sage, maar de man van vleesch en bloed, die eens als adsistent-resident in Lebak woonde, was zoo lief niet voor zijn Tine en haar kleinen Max. Hij heeft vrouw en kinderen verlaten, aan honger en gebrek ten prooi gegeven en zich in zijne eenzaamheid getroost door het gezelschap te zoeken van een andere...
Zoo luidde de beschuldiging.
‘Zwijg, lasteraar, zwijg.’...
‘Aan de diepvereerde nagedachtenis van Everdine’...
Wie rukt den huichelaar het masker af?
Multatuli heeft zijn boek ontwijd en aan zijn ‘Havelaar’ een brevet van zedelijk onvermogen uitgereikt door den onbesproken naam zijner overleden eerste gade aan het hoofd zijner ‘vertelling’ te plaatsen.
Wat zullen wij zeggen van de noten? Hebben zij de waarde van het oorspronkelijk werk verhoogd?
Ja en neen.
Bevestigend luide het antwoord, voor zoover zij inderdaad strekken om op te helderen wat in den tekst verklaring noodig had. Een heirleger vreemde woorden te moeten slikken, zonder van hunne beteekenis meer dan iets bij benadering, en vaak niet eens dat, te vatten, is hoogst onaangenaam voor den lezer. Gelukkig daarom als hij achter in het boek, bij een bepaald cijfer, de verklaring kan vinden van wat hem abracadabra toeschijnt. 't Is waar, het ware nog wel zoo aangenaam, indien de uitheemsche woorden of volzinnen in den tekst zelf door verstaanbare klanken waren vervangen. In den regel, zou een gewoon mensch zeggen, kon dat zonder bezwaar geschieden. Maar een gewoon mensch is niet in Indië geweest. Hij zou anders weten, dat het tot den goeden toon behoort en bewijst, dat men op de hoogte der behandelde zaken is, over Indische toestanden in gebroken Hollandsch, anders gezegd: in twee talen te spreken, nog juister uitgedrukt: zijn Hollandsch te laten overvloeien van woorden en spreekwijzen aan de taal der Inlanders ontleend. Die gewoonte is in den
| |
| |
grond der zaak wel even belachelijk als wanneer wij in onze moedertaal over Londen sprekende, alle daar aanwezige voorwerpen noemden met de namen bij de Engelschen in gebruik; en Multatuli is een man, die meent, dat wij op geen gebied verkeerde praktijken behoeven te handhaven. Maar, wat zal ik u zeggen? De auteur is in Indië geweest en er zijn meer punten, waaromtrent zijne gedachten bij uitstek behoudend schijnen. Men herinnere zich 's mans oordeel over het kultuurstelsel en den vrijen arbeid. Hij acht de oude bepalingen volstrekt niet verwerpelijk mits ze eerlijk worden uitgevoerd, en, om een ander staaltje te noemen: ‘het weder invoeren van de rottingstraf in Indiën, in 't belang van den Javaan, dringend noodzakelijk.’
Naast de noten, die de plaats van een woordenboek innemen, staan nog andere aanteekeningen, die de waarde van deze uitgaaf, bij de voorgaande vergeleken, verhoogen. 't Zijn die, waar de puntjes op de i's worden gezet en de schrijver nader toelicht wat in den tekst slechts werd aangestipt. Nu en dan ontwaakt de oude Havelaarsgeest en dingen tintelend vernuft en zeggingskracht om den voorrang. Maskers worden afgerukt en zieldoorborende blikken geworpen in den chaos der geheime bedoelingen van hooger en lager geplaatsten.
Over het geheel evenwel zijn de aanteekeningen weinig geschikt om Multatuli en zijn Max Havelaar te verheffen. Ik zwijg van den onhebbelijken dwang, den leergierigen lezer van 332 bladzijden opgelegd, om niet minder dan 179 maal te zien wat de auteur goed vond aan het slot van zijn boek ter opheldering, toelichting, zelfverheerlijking of afrekening met derden te zeggen. Ik glijd heen over de teleurstelling, hem nu en dan bereid, als het blijkt, dat het cijfer alleen diende om te verwijzen naar een ander cijfer, dat betrekking heeft op een ander, juist niet altijd bij de hand liggend geschrift van denzelfden auteur. B. v. No. ‘131. En “dus” in brand stond. Om deze uitdrukking te rechtvaardigen beroep ik me op de toelichtingen in Ideen 304 en (oud nummer) 705.’
Ik laat onopgemerkt voorbijgaan, wat, al te veelvuldig, doet denken aan een onnoodige uitstalling van geleerdheid of wat als zoodanig moet gelden. B. v. No. ‘112. Saudien of Soedien voor: Si Oedien: een zeer dikwijls voorkomende maleische naam. Oedien, Oedin ('t arabische Eddin) is waarschijnlijk verwant met ge- | |
| |
lijksoortige noordsche benamingen in Europa. Over 't zeer algemeene prefix si ware veel te zeggen, meer dan me thans de ruimte toelaat.’
Wat aan de aanteekeningen en ophelderingen het karakter geeft van onoogelijken ballast, is dat daar doorloopend het woord wordt verleend aan Multatuli, den miskende, den eenige, den alleen ziende onder de duizenden blinden, den alleen rechtvaardige, den bij uitsluiting zedelijke en waarheidslievende, den gevoelvolle, den fijn gevormde, die toch zoo straatjongensachtig schelden, met slijk, steenen en al wat hem voor de hand komt, gooien kan.
Het is niet mogelijk, met de belangstelling van het jaar '60 den Max Havelaar ten einde toe te lezen, indien men door het naslaan der noten telkens gedwongen wordt, vergelijkingen te maken tusschen den held van het boek en den later meer algemeen bekend geworden heer D. Dekker.
De auteur poseert schier onophoudelijk.
Men zie de eerste ongenommerde aanteekening. De uitgaaf van dezen druk, heet het daar, is vertraagd, door de schuld van Multatuli en toch niet door zijne schuld. De correctie was voor hem een ‘marteling’ en vervulde hem met een ‘bijna onoverwinnelijken tegenzin om, bladzij voor bladzij, woord voor woord, letter voor letter, op-nieuw het treurig drama te doorleven, dat aan dit boek 't aanzijn gaf.’ Telkens, zegt hij, ontviel de pen aan zijn hand, telkens schemerde hem 't oog bij 't herlezen der - nog altijd onvolmaakte en verzachte! - schets van wat er nu bijna twintig jaren geleden voorviel in 't vroeger onbekende plekje gronds dat Lebak heet. Weken en soms maanden lang had hij ‘den moed niet, de gezonden proefvellen in te zien.’
Humbug, mijn waarde. Indien gij inderdaad zooveel moest lijden bij en door het nazien der proeven van het drukwerk, dan hadt gij zonder de minste moeite dat lastige en tijdroovende werk aan een uwer vrienden kunnen opdragen. Gij verlangt wel dat zij u tegen van Vloten zullen verdedigen en noemt dat werk ‘niet moeielijk,’ terwijl gij er geen lust in hebt.
‘Holland zal Indie verliezen omdat men mij geen recht heeft gedaan in mijn streven om den Javaan te beschermen tegen mishandeling.’
| |
| |
‘Dewijl men echter bij voortduring weigert mij de plaats in te ruimen, die me zou toekomen indien ze (de in Havelaar opgenomen officieële stukken) voor echt worden erkend,’ enz.
De toon, waarop sommige publicisten zich sedert eenigen tijd, over Multatuli's werken en persoon uitlaten, ‘is gewoonlijk wat te laag voor 't onderwerp.’
De auteur denkt van zeker stuk, dat het voor den dag zal komen na zijn dood, als hij er niet meer zijn zal om te vragen hoe men er aan gekomen is? Dat er overigens, meent hij verder, ‘zal gespekuleerd worden in nagemaakte posthume artikelen, spreekt in onze eeuw van vervalsching vanzelf.’ (....)
Doch genoeg. Max Havelaar is zeer nederig, zeer.
Hij hield van zijn vrouw en leefde op den besten voet met zijn kind, zijn jongske wel te verstaan; van zijn dochtertje werd juist niet veel gesproken.
Maar kan het beeld van den teder minnenden echtgenoot en vader ons nog gelijk in '60 bekoren, wanneer wij zien, hoe Multatuli in 1875 durft schrijven: ‘En... bij al 't verdriet over de aanhoudende mislukking van m'n pogingen, de smart over 't verlies van háár die aan m'n zijde zoo heldhaftig den strijd tegen de wereld opnam, en niet dáár wezen zal wanneer eindelijk 't uur van triumf geslagen is!’
Een onoverwinbare afkeer vervult ons, bij het lezen van deze en dergelijke frasen, tegenover den man, die wil dat wij in hem niet den schrijver, maar den mensch, niet den dichter, maar den zederechter zullen begroeten.
Heeft Dr. van Vloten schuld aan de giftige woorden en onwaardige uitvallen, waardoor de Havelaar's noten worden verontreinigd? Men kon het meenen, indien de schrijver van Multatuli's hoofdwerk sedert 1860 in het publiek had gezwegen. ‘Onkruid onder de tarwe’ was bitter, vaak noodeloos scherp, onmeedoogend hard. De ‘karakterstudie’ miste de voor den eisch van welslagen onmisbare waardeering.
Had de man wiens maatschappelijk en huiselijk verleden, waarheidsliefde, letterkundige kracht en zedelijk gehalte hier op de pijnbank werden gelegd en met blijkbaar helsch genot ontleed, een verachtelijk stilzwijgen op den onbesuisden aanval bewaard; Dr. van Vloten had zijn verdiende loon en eenige anderen hadden
| |
| |
het twijfelachtige genoegen gehad, van een veelbeteekenend zwijgen te kunnen gewagen. ‘Onkruid onder de tarwe’ zou, als tegenhanger van Vosmaer's ‘Zaaier’, een treurig monument zijn gebleven van hartstochtelijke overdrijving, geboren uit reactie en door bespottelijke vergoding geprikkelde verguizing. Nu blijkt de pijl maar al te goed doel te hebben getroffen. (....)
Plaats u het beeld voor oogen van den onbaatzuchtigen ambtenaar, die voor zijne schoone beginselen alles op het spel zet gelijk wij het uit den Max Havelaar kennen; en lees dan in de noten, de eindelooze klachten over het niet betalen van de diensten die Multatuli aan de natie heeft bewezen, of in zijne onuitsprekelijke lankmoedigheid nog bewijzen wil, indien men hem beloont naar de waarde van den prijs, waarop hij zich schat.
Denk u den Nederlander in Java's binnenlanden, wiens borst gloeit van liefde voor het moederland; en zie hoe, tal van jaren later, dezelfde man den Atjinees verheft en bewierookt, terwijl zijn vaderland met hem in oorlog is.
Merk op, hoe Havelaar althans den schijn aanneemt, als wist hij steeds zich binnen de grenzen der hem passende bescheidenheid te houden; en laat uw oog dan rusten op het aangeteekende over ‘zekeren Fransen van de Putte,’ of ‘dat immoreel en onpraktisch thorbeckiaansch vod,’ onze Kieswet geheeten.
Raadpleeg zoo doorloopend, bij het lezen van den Havelaar, de daaraan toegevoegde noten en ik zal u gelukkig achten, indien gij niet telkens en telkens weer gevoelt dat het boek veel, ontzettend veel heeft verloren door den rijkdom der aanteekeningen en ophelderingen.
Zierikzee, Dec. 75.
W.C. van Manen.
|
|