Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Het jaar 1876 | |
[pagina 175]
| |
In het jaar 1876 zal de polemiek rond Multatuli toenemen, maar de vijand wordt duidelijk in de verdediging gedrongen, vooral door de bijdragen van Admiraal en Loffelt aan de pennestrijd. De laatste wordt daarbij trouwens degelijk door Multatuli op weg geholpen in twee brieven van 26 en 30 januari, die de valsheid van Van Vlotens intenties aantonen met een haarscherpe analyse van diens betoogtrant. Het is een jaar waarin de schrijver ook zelf bij herhaling opmerkt dat hij in hoge mate een publieke figuur is geworden, wat dan pijnlijk kontrasteert met zijn gevoel van onmacht om zijn eigen literaire programma af te werken. Wel wordt hij afgeleid, en laat zich ook afleiden door verzoeken om literaire adviezen en kommentaren op aktuele kwesties. Zo helpt Multatuli Servaes van Rooyen in januari aan een naam voor zijn nieuwe tijdschrift; zo staat hij Günst toe delen van één van zijn brieven op te nemen in diens tijdschrift De Amstelbode; deze tracht daar vervolgens wel erg veel publicitaire munt uit te slaan, met het pijnlijke gevolg dat ook briefpassages worden afgedrukt die Multatuli nooit voor de openbaarheid had bedoeld: De Veer, die de redaktie voert over Funke's krant Het Nieuws van den Dag, had immers om die reden ontzien moeten worden. Maar als in mei Van der Voo in zijn Tolk van den Vooruitgang een aantal privé-opmerkingen van Multatuli wil publiceren als Open Brief en daarmee zelfs al reklame maakt voor zijn blad, steekt Dekker er toch een stokje voor en geeft hij precies aan binnen welke grenzen van zijn woorden gebruik gemaakt mag worden. Toch is de marktwaarde van ieder Multatuli-citaat blijkbaar zo groot dat Van der Voo en Günst om strijd voor hun beider periodieken azen op Multatuli's stellingname inzake de affaire-Jut, de roemruchte moordzaak van die dagen. Uiteindelijk worden aan hem toegeschreven teksten niet alleen in de Amstelbode gepubli- | |
[pagina 176]
| |
ceerd, maar ook als losse brochure bij Van der Voo's Tolk. Al met al konkludeert Multatuli in mei dat hij ‘aantrekkelyker dan wenschelyk’ is geworden. Twee klachten die in de brieven uit de periode februari tot september met enige regelmaat als oorzaak voor zijn gedrukte stemming worden aangewezen, betreffen het ‘verlies van zijn kinderen’ en het feit dat hij niet over de middelen en de vrije tijd beschikt om in Oost-Indië het heft in handen te nemen. Het in zijn ogen onvermijdelijke ineenstorten van het nederlands gezag mag er immers niet toe leiden dat ‘Insulinde een Zuidamerikaanse Republiek wordt’! Tot de faktoren die zijn stemming echter langzaam maar zeker gunstig beïnvloeden behoren de erfenis van f1000, -, die Mimi in mei krijgt en de door haar in overleg met Funke op touw gezette bloemlezing, een plan dat zich geleidelijk ontwikkelt uit het denkbeeld een aforismen-almanak te vullen met uitspraken van Multatuli. In maart heeft Mimi een selektie in eerste instantie gereed; natuurlijk is ook in dat stadium de auteur zelf al geraadpleegd, maar in mei blijkt Multatuli de zaak goeddeels in eigen hand te hebben genomen. Ook dit jaar treedt telkens Funke's onbaatzuchtige gezindheid als een bijzonder stimulerende faktor aan het licht; hij blijft iedere kans en elk voorwendsel om geld te sturen aangrijpen, steeds in de al of niet uitgesproken hoop dat het kreatieve proces weer op gang zal komen. Als in oktober daadwerkelijk een opleving volgt en de eerste zendingen voor het vervolg van Ideën VII binnenkomen, reageert Funke prompt met feilloos psychologisch inzicht door het honorarium met tien gulden te verhogen tot f50, - per vel (= 16 blz. druks). Opmerkelijk is in die periode (brief van 18 november) ook zijn pleidooi om de telkens herhaalde titel Ideën eens te vervangen. Dat zou kommercieel veel aantrekkelijker zijn; men koopt liever zelfstandige titels, naar Funke met de cijfers op tafel aantoont. De verkoop van de nieuwe Havelaar verloopt trouwens schitterend: 500 exemplaren in tien en een halve maand! Maar de auteur blijft zijn programma van 1862 trouw: zijn voornaamste werk zal voortaan Ideën heten (V.W. II, blz. 261). De uitstekende persoonlijke relatie tussen schrijver en uitgever treedt ook aan de dag als Funke tot zaakwaarnemer met ‘carte | |
[pagina 177]
| |
blanche’ wordt gebombardeerd, omdat in april Mimi's zusje Frédérique trouwt en het bruidspaar als cadeau een ‘Voltaire’ is toegedacht. De openhartige briefwisseling met malthusiaanse adviezen, nadat Funke zijn vijfde kind heeft gekregen, spreekt in dit verband ook klare taal. Zeer tekenend voor Multatuli's ambivalente gevoelens als het om Edu gaat, is zijn voornemen - en daarop volgende aarzeling - om de moreel belastende informatie van de nederlandse consul te Venetië ter inzage aan Funke op te sturen. Van der Linde komt - geruïneerd en wel - als bibliothecaris naar Wiesbaden en neemt ter voorbereiding daarvan de verbroken korrespondentie weer op. Dekker wil niet de minste zijn en verdringt zijn rancune, maar toont zich opgelucht als hun onderlinge kontakten toch sporadisch blijven en zich nagenoeg beperken tot schaak- en damproblemen. Aan bezoekers uit Nederland is overigens geen gebrek; de wiskundige Versluys uit Groningen komt van 18 tot 22 april in Wiesbaden logeren (en ‘dat doet Dek goed’ konstateert Mimi). In juli zijn ‘twee dames uit Holland’ op bezoek en Waltman komt over in augustus, maar de lang verbeide komst van Funke en zijn vrouw wordt opnieuw uitgesteld. Tiele wordt in juli met nadruk uitgenodigd; met hem ontwikkelt Multatuli een van de levendigste korrespondenties die onder meer drie lange boeiende brieven in die ene maand oplevert. Ook Korteweg wordt dringend geïnviteerd, nadat hij als docent wiskunde aan de Militaire Academie in Breda is ontslagen. Hij wordt door generaal Von Willes te vooruitstrevend geacht, wat uiteraard Multatuli's meeleven prikkelt. Toch is diens objektiviteit opmerkelijk als hij óók begrip toont voor Von Willes, die tenminste niet de gelegenheid aangrijpt om Korteweg persoonlijk zwart te maken. Dat is vanuit Multatuli's optiek al een teken van vergaande souplesse en verdraagzaamheid. Mina Krüseman - in zoverre partij in de kwestie dat haar ‘élève’ Elise Baart met Korteweg verloofd is - laat de gelegenheid niet voorbijgaan om een kleine, opnieuw volstrekt onzinnige intrige tegen ‘Mul’ op touw te zetten. Merkwaardig genoeg is er in mei sprake van dat Mimi naar Brussel zal gaan om een schuld in te lossen bij Willème, de vroegere hospita van Tine, die een aantal koffers met papieren van Multa- | |
[pagina 178]
| |
tuli in onderpand heeft. Ook in '78 tijdens de lezingentoernee komt deze zaak herhaaldelijk aan de orde als een specifiek belang van Mimi; gaat het mede om haar brieven aan Dekker? Het zal tenslotte tot 1880 duren voor de voornemens inzake Willème worden uitgevoerd. De eerste helft van de franse Havelaar-editie verschijnt in september; de tweede helft volgt in december. Ook de bloemlezing komt in afleveringen op de markt tussen september en november, terwijl in die laatste maand ook drie gedeelten van Ideën VII van de pers komen. Met name de Wouter-passages over pater Jansen en zijn Styntje vinden dadelijk bijval. Nationaal en internationaal (in september komen er berichten binnen over de positieve ontvangst van verscheidene werken van Multatuli in de spaanse vertaling van baron Nahuys in Buenos Aires) is er al met al veel weerklank en succes; niettemin bereikt Multatuli's depressie in diezelfde periode zijn dieptepunt (een brief aan Kok geeft tot in het handschrift blijk van zijn verscheurde gemoedsgesteldheid) waarvan hij enkele weken later op mirakuleuze wijze hersteld blijkt: op 17 en 25 oktober spreekt hij zelf van ‘opstanding’. Maar één van de kwetsendste aanvallen op Multatuli staat dan alweer op stapel: in november verschijnt een dik boek van A. Buys, Gedachten (enz.), waarmee de auteur Multatuli's Ideën rechtstreeks konkurrentie hoopt aan te doen. Wat Dekker vooral steekt, als hij het boek in december onder ogen krijgt, is dat het hier opnieuw een teleurgestelde discipel betreft. In dit geval gaat het zelfs om een afgewezen toenaderingspoging van een wel heel bijzonder karakter; alleen aan een goede vriend als Roorda doet Multatuli die zaak volledig uit de doeken (brief van 15 december). Dat er ook nog een vage hof-intrige rond deze kwestie speelt maakt het geval des te pikanter. Ondanks de felle kleuren van bewondering en verguizing waarmee de Multatuli-receptie zich ook toen al tooide, blijft voor de huidige lezer van de brieven en dokumenten toch het belangrijkste dat ook in 1876 Multatuli's korrespondentie telkens weer briljante passages bevat waarin speels en gevat tal van onderwerpen worden aangesneden, vaak met in hedendaagse ogen tekortschietende kennis van zaken, maar ook met de onbevangenheid van de typisch 19e eeuwse dilettant, die met smaak zijn steeds opmer- | |
[pagina 179]
| |
kelijke inzichten uiteenzet over uiteenlopende onderwerpen als geneeskunde (11 maart aan Waltman), politiek (5 april aan Boulet), literatuur (9 december aan Van Hall) en taalkunde (telkens opnieuw aan vele korrespondenten); op dit laatste terrein getuigen de eindeloze aantekeningen in het Memoriaal - hier op blz. 586 e.v. - op zijn minst van niet aflatende belangstelling. Onsystematisch als dit rijke materiaal is, had het bij minder gebrek aan bewegingsruimte tot een studie over vergelijkende taalkunde kunnen leiden, wellicht even prikkelend zij het ook tijdgebonden, als de Millioenen-studiën waren op het gebied van de kansrekening. HvdB |
|