Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Een blik in de kunstenaarswereld.
| |
[pagina 119]
| |
kunstenares vooruit te komen, wordt door de critiek verguisd, omdat zij hare loftuitingen niet met zoenen heeft willen koopen. Maar gelukkig is er nog een publiek, dat eerlijker en onpartijdiger oordeelt; de door de pers miskende Laura wordt door het publiek in hare eer hersteld en met lauwerkransen overladen. (....) J.N.v.H. | |
26 November 1875. Catharina Beersmans.
| |
[pagina 120]
| |
Nauwelijks waren de eerste regels gesproken, of ik was sous le charmeGa naar eind1.. Niet minder krachtig dan vroeger werd ik aangegrepen, niet minder gespannen was de aandacht, waarmede ik de ‘zielehandeling’ volgde. Nòg had de dichter mij ‘iets te zeggen.’ De snaren, die vroeger hadden getrild, zij klonken thans niet minder luide, nu een kunstenares als Catharina Beersmans als tolk optrad van Multatuli's schepping, op eene wijze den genialen dichter waardig. Hoor, in den aanvang van het 1e bedrijf, hoe ernstig vriendelijk zij Puf ondervraagt. Dat is niet de luchthartige Koningin, die met een zelfgenoegzaam lachje op de lippen, hare nieuwsgierigheid zoekt te bevredigen, en een kinderachtig genoegen schijnt te smaken in die kennismaking met een wereld die haar vreemd is. De Koningin, die Juffrouw Beersmans ons te zien gaf, is de denkende, gevoelende vrouw, de vrouw die het volk wil leeren kennen, die wil leven met het volk, en mede lijdt bij het hooren van al de ellende, die door dat volk wordt geleden. Hoe diep heeft die blik in een voor haar nieuwe wereld haar geroerd; en als zij die toestanden schildert, als zij voor de Koningin-Moeder haar ideaal ontvouwt en deze haar. ‘Dweepster, lieve dweepster!’ noemt - hoe schrikt zij daar teleurgesteld terug! Hoe roerend smeekt zij: Neen zeg dat niet... om godswil zeg dat niet!
en hoe ernstig, met welk een kracht gaat zij voort het lot van den arme te schilderen, wien alle vlucht is verboden door de werklijkheid, Die met 'n ijz'ren vuist hem perst in 't slijk,
En elke poging tot verzet, bestraft
Met honger...
Voortreffelijk van toon en gebaar was het verhaal van den droom. Vol verdienste ook het 3e bedrijf, het moeilijke tooneel in het priëel dat, fijn gedetailleerd, niet tot het publiek gedeclameerd werd, maar, als ten antwoord op hetgeen de Koninginmoeder en de Walbourg haar in gebaar en blik tegenwerpen, tot dezen werd gericht. In het 4e bedrijf, waar de Koningin Hanna bezoekt, was het steeds de vrouw van distinctie en van fijne vormen, die voor ons stond. Hoe de ruwheid van Herman haar fijn gevoel schokt en pijn doet, straks zal zij nog heviger schok ontvangen, wanneer Albert ver- | |
[pagina 121]
| |
telt hoe het gerucht de Koningin noemt als de minnares van Van Weert. Ook bij die mededeeling blijft Louise zich zelve meester. Het ‘Man, ben je dol!’ wordt Albert niet vinnig toegebeten, maar half fluisterend gesproken, als vreesde zij zich te verraden. Als versteend van ontzetting met ingehouden adem volgt de Koningin, op den achtergrond het gesprek tusschen Herman en Hanna, en wanneer zij naar voren treedt om Hanna te overtuigen dat zij het aan haar eer verplicht is alles aan den Koning te openbaren, hoe kalm en ernstig, hoe gemoedelijk overredend zijn dan toon en houding. Waar en waardig is de ontmaskering van Hesselfeld in het lakeienpak. Geen valsch pathos ontsiert dit tooneel, evenmin als het slot, waarbij de Koningin, van Hansje afscheid nemend, zegenend de handen over haar hoofd uitstrekt. Het glanspunt van hare schepping intusschen bereikt Juffrouw Beersmans eerst in het laatste bedrijf, dat sommigen ‘niet te spelen’ vinden. De foltering, die Koningin Louise van Huisde doet ondergaan is, in Juffrouw Beersmans vertolking, een van de fijnste soort. Nu eens onverschillig, dan weer ongeduldig, hier medelijdend ironisch, daar bijtend sarkastisch, straks majestueus gebiedend, voegt zij den armen hoveling het martelend: ‘Blijf zitten!’ toe. Meesterlijk geschakeerd boeit deze lange pijniging van het begin tot het eind; geen fijn trekje gaat verloren, en het ‘onspeelbare’ tooneel wordt het treffendste, meest artistieke van het geheele drama. (....) J.N.v.H. |
|