Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMax Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche handelmaatschappij door Multatuli.
| |
[pagina 116]
| |
zeg verscherping. 't Zijn geen matte naweën van een wegstervend vruchtloos klagen, maar het tegendeel. Met nieuwe kracht is de aanklacht herhaald. Met nieuwe vastheid is de beschuldiging gehandhaafd. Met nieuwen moed is de strijd voortgezet. De opmerkzame, gevoelige lezer wordt hierbij zonderling te moede. Dezelfde man die in 1856 alles liet varen om den Javaan, dien hij verdrukt zag met eigen oogen, recht te verschaffen tegen inlandsche hoofden en hollandsche helerij, moet nu nog, 15 jaren nadat hij zijn boek schreef, vol ingehouden leed en tranen - vol hoop nog op menschelijkheid en trouw - dat zelfde boek herhalen. Dit gaat den lezer door de ziel en 't is op dit feit, dat ik de onderwijzers van Nederland wenschte opmerkzaam te maken. (....)
De onbekende recensent vermeldt de geschiedenis van de roman en zijn ontvangst.
Wat heeft het Nederlandsche volk gedaan om zooveel mogelijk die schande van zich af te schudden? Het volk, voor zoover het niet mee regeert, niet mee bestuurt, niet mee parlementeert, heeft voor een goed deel zijn plicht gedaan. Dit is niet door Multatuli erkend, omdat hij eindelijk in zoodanige zwarte beschouwing van geheel Nederland was gelamferdGa naar eind1., dat hij geen licht, geen liefde, geen bewogen harten ontwaarde. Het jonge Nederland en vele waardige karakters van het oude Nederland waren fel bewogen ten zijnen gunste. Allen lazen gretig zijn boeken en allen zeiden: waarom geeft gij Havelaar niet wat hem toekomt? En indien hem niets meer ten goede komt, waarom straft gij hem dan niet wegens laster? Mij dunkt dat de Tielsche Courant, dat prof. Veth, dat de Tijdspiegel in die eischen met kracht zijn voorgegaan. Dit is door Multatuli niet gewaardeerd. Hij nam niet in aanmerking dat Nederlandsche kiezers wel hun stem mogen geven maar geen stoot. De bestgezinden konden Havelaar niet nader helpen dan door voor hem te pleiten. Dat hebben zij gedaan en de tweede kamer heeft het pleidooi beschouwd als niet geschied. (....)
Er volgt een stellingname tegen Van Vloten en voor Vosmaer. | |
[pagina 117]
| |
Ziedaar waarom ik 't een zegen acht, dat Vosmaer reeds toen zijn Zaaier had geschreven. Want vooreerst is hier dankbaarheid, liefelijk kunstgevoel, ware poëzie; en ten anderen is hier een krachtig tegengif op de keukenverslagen van Dr. Van Vloten. Multatuli komt in zijn aanteekeningen op den Havelaar tegen van Vloten's smaadredenen op. Dit spijt mij. Ze zijn beneden den schrijver van de Minnebrieven, vooral beneden den schrijver van dat hoofdstuk in de Millioenenstudiën, waar 't Hollandsche vrouwtje 26 malen zwart ziet uitkomen. Om geen andere schoonheden uit dat werk te noemen en de geestige schets van den profeet na dato en de fijne kansrekeningen nu maar over te slaan. 't Is een bewonderenswaardig boek, de schrijver daarvan behoeft zich niet om dr. Van Vloten te bekommeren. Hij kan dit beter overlaten aan jonge letteroefenaren, aan de onderwijzers der Nederlandsche jeugd. Hij staat te ver boven zulke geleerde kappellui, om tot verantwoording af te dalen. Dit zal de onderwijzer terstond gevoelen als hij alles grondig weet van de Havelaarszaak. En hij kan ze kennen als hij dezen vierden druk met al zijn verwijzingen en noten kent. Laat in de allereerste plaats dit boek, deze rijkdom van ingehouden smart en tranen, door den onderwijzer gelezen zijn opdat van hem de jeugd leere, wat éénmaal Nederland is te kort gekomen aan Havelaar en zijn gezin; en aan het groot gezin dat wij Javanen noemen. Zoowel ons menschelijk als letterkundig geweten moet onrustig blijven, zoolang in de Havelaarszaak geen openbare uitspraak is gedaan, zoolang nog kritiek van huishoudelijken aard wordt in omloop gebracht om daarmede onze schuld aan den dichter en hervormer te betalen. ‘een oud-ondermeester.’ |