Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 755]
| |
De schrijver constateert dat het boekje allerminst een ‘letterkundige karakterstudie’ is, maar niet anders dan éen polemiek tegen Vosmaer die alleen de schoonheden in Multatuli's werken heeft aangewezen en besproken. Het zou inderdaad beter zijn geweest als hij ook de misgrepen van Multatuli had ontleed.
Nu geeft hij Van Vloten en anderen onnódig ruim spel om een tegenhanger van zijn boekje te leveren en heeft het voor menigeen den schijn gekregen alsof Vosmaer Multatuli's zwakke plaatsen óf niet heeft gekend óf niet heeft willen kennen. Van Vloten maakt vooral van Vosmaer's verzuim een vrijzinnig gebruik. Niet alleen heeft Van Vloten een menigte gebreken in Multatuli's werken te berde gebracht, maar ook - en vooral - in Multatuli's leven. Tegen beide soorten van critiek heb ik - geheel buiten Vosmaer's boekje dat er toe prikkelde, menige bedenking (blz. 80-81).
Men moet de Minnebrieven van Multatuli niet vergelijken met diens leven, men moet ze vergelijken met de Minnebrieven van dichters van Multatuli's rang, met Petrarca, met Schiller, met Heine. Van Vloten bespreekt hier en daar in allen ernst, ja met het vuur der geraaktheid, Multatuli als taalkenner, als zedepreker, als atheïst, als staatkundige. Daar kan men niet ernstig bij blijven en Van Vloten moest er zich niet zo driftig over maken.
Alleen waar Multatuli optreedt voor hetgeen hij is en inderdaad met groote kracht gebleven, nl. geboren dichter, daar gebiedt hij. Zijn meesterschap over de taal, zijn diepte en rijkdom van gedachten, zijn schoone beelden maken uw bewondering gaande. Overal bromt hij, snorkt hij, prikt hij, maar niet waar hij tot u komt als dichter. Nederlanders! kent uw meester! Slaat uzelven met bewustheid gade, als hij voor u de lier stemt, als hij op de snaren slaat dat het dreunt, dat het liefelijk om u ruischt, dat het dondert, dat het als een windharp suist; want dáár is die zanger en blijft hij: Ons aller meester. (blz. 85). |
|