[16 mei 1875
Onkruid onder de tarwe XV in Onze Tolk]
16 mei 1875
Van Vloten publiceert Onkruid onder de tarwe XV in Onze Tolk, jrg. 6, no. 33. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.) Fragment.
Het artikel kant zich vooral tegen Multatuli's afkeer van het door Thorbecke ingevoerde constitutionele koningschap.
(....)
Hij begint zijn aanval op de nieuwere staatsinstellingen met het staatswettelijke koningschap zelf, en draaft daarbij al aanstonds op de waanzinnigste wijs door. Zich grondende op de ‘ondankbaarheid’, de ‘niet-aansprakelijkheid’ van den koning, zoekt hij zijn lezers in den waan te brengen, dat deze ‘dus wel genoodzaakt is, wil hij niet meineedig worden, verstand, oordeel, bekwaamheid, goeden wil, hoogere inzichten, alles wat in hem is, voor een groot deel te besteden aan 't bestudeeren van militaire modes. Dit is zoo algemeen erkend’ - schrijft hij - ‘dat reeds bij de opvoeding van aspirant-koningen alles wordt geregeld op een wijze, die ze vatbaar maakt voor latere onbeduidendheid’. Men ziet, de George uit het tweede bedrijf van de Vorstenschool is hem eigenlijk het voorbeeld van een staatswettelijk vorst. Doch hij heeft nog niet uitgepraat. ‘Een koningszoon’ - zoo vervolgt hij - ‘moet, om eenmaal zijn beroep goed waar te nemen, zijn karakter dooden, zijn geest uitblusschen, zijn wil onderdrukken. Om wat te wezen, moet hij niets zijn. De grondwet leert, dat hij eenmaal zal te teekenen hebben, wat men hem voorlegt, en dat zijn hoogste verdienste of bekwaamheid wezen zal, geen bekwaamheid of verdienste te bezitten. Een grondwet-koning mag zich zelfs niet bemoeyen met de publieke zaak, en staat dus beneden ieder ander. Wanneer bijv. een koning de zaken inzag, als ik, zou hij 't recht niet hebben, daarover openlijk te klagen, als ik’. Neen, mijn