Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdOnkruid onder de tarwe.
| |
[pagina 690]
| |
vind, den naam van polemiek te geven, daar 't ons eenvoudig te doen is, achter de juiste waarheid te komen, niet daarover te twisten, gelijk dat woord onwillekeurig zou te kennen geven. Wat dan vooreerst die ingezonden opmerking betreft, wanneer iemand schrijft: ‘zonderling treft (dit of dat) oordeel samen met (dat of dit) feit,’ dan valt daarin moeilijk iets anders te zien dan het verlangen, dat oordeel tegenover dat feit te zien verklaren. Vandaar dus ook mijne opvatting. Zelfs al had die inzender in plaats van 't woord zonderling, het woord toevallig gekozen, dat Mr. Br. er thans voor schrijft, dan nog zou deze niet anders hebben kunnen zijn. Niet ik dus, maar hij bracht dat tweede huwelijk ter tafel, over 't welk ik - gelijk ik reeds schreef (zie XII) - mijn eigen opmerking voor mij gehouden had. Hij wierp het mij als voor de voeten, en ik moest het dus wel ter sprake brengen.Ga naar voetnoot* Dat dit nu in dezen zin geschiedde, ik blijf er bij, daarin niets onbillijks te vinden, ook na 't geen Mr. Br. er omtrent opmerkte, en ik meende mij daarvoor in 't vorige nommer genoegzaam gerechtvaardigd te hebben. Wel verre van die tweede vrouw in haar maatschappelijke verhouding aan haar betrekking tot M. te willen opofferen, heb ik uitdrukkelijk te kennen gegeven, dat een huwelijk, in alle stilte t'avond of morgen eens met haar gesloten, niet te misprijzen was, maar het zeer onkiesch moest heeten, dit met zoovel ophef aan te kondigen, op een tijdstip, waarin door de Vorstenschool ieder juist den mond van hem vol had, en daarbij in verband met zijn tevens vermeld weduwnaarschap en den naam der eerste vrouw, die hij zoo zelf - naast en tegenover die der tweede aan 't publiek ten beste gaf. Daardoor bracht hij zelf beide vrouwen in haar onderlinge verhouding op het tapijt, en dat was, met het oog op die verhouding - naar 't mij voorkomt - onkiesch. Evenmin als hij den dood zijner eerste vrouw bij advertentie in de Haarlemmer, of ergens anders, had vermeld, en wij dien eenvoudig als loopend nieuwtje uit de dagbladen vernomen hebben, had hij 't ook zijn tweede huwelijk behoeven te doen. Nu hij 't deed, lokte hij van zelf ieder de vraag uit, wie het zijn mocht, met wie hij trouwde, en 't antwoord kon dan noch voor hem noch voor | |
[pagina 691]
| |
haar gunstig luiden, in beider verhouding tot die tevens met naam en titel aan 't publiek vermelde Baronnes. Een en ander dus, in plaats van er in allen ernst met sommigen de loftrompet over te steken, als kortswijl te behandelen, kwam en komt mij nog ten volle geoorloofd voor, al zal ik nu voortaan gaarne den eenmaal gesloten echt, gelijk dien van ieder ander beschouwen, mits de gelukkige echtgenoot zelf dat dan ook verkiest te doen, en er ons niet weder - als over den vorigen - in een of ander geschrift allerlei fraaie praatjens over komt houden. En hiermede stap ik van dit netelig onderwerp af. Een andere ‘bedenking’ van Mr. Br. omtrent de ‘lichtzijden’ in M., heeft hij zelf reeds weggenomen, door te doen opmerken, dat het hier meer op het ‘uitwieden van 't onkruid’ dan 't binnenhalen van den graanoogst aankwam. Ik meen dan ook èn in mijn Bloemlezing uit ons dicht en ondicht der 19e eeuw, èn in mijn Geschiedenis der Ned. Letteren, hem de eereplaats te hebben toegekend, die hem daarin eens voor al toekomt; hier geldt het slechts tegen de onzinnige - ‘dom en stuitend’ noemt haar Mr. Br. zelf terecht - ‘vergoding’ op te komen, die - op M's eigen voorgang - met hem plaats heeft, en tegen welke een uit zijn schriften geputte zielkundige karakterstudie zeker het beste heelmiddel is. Bl. 27 April '75. v. Vl. |
|