‘Neen, die kon onmogelijk, ze had andere bezigheden.’
‘Morgen wordt Vorst. niet gespeeld, weet u dat?’
‘Ja, maar niet waarom.’
‘Ik weet het ook niet, en begrijp er niets van.’
‘Zijn ze soms ziek?’
‘Mevr. van Offel is erg naar, maar anders niemand. Dag Jufje, ik moet weer weg.’
Overal heb ik Le Gras op de scène gevolgd, geen oogenblik heeft mijn kijker op iemand of op iets anders gerust dan - op Le Gras, die er driftig onder werd en zich telkens als hij kon achter een hand verstopte.
Bij 't naar huis gaan is me gevraagd door een der bedienden: ‘Jufv., Mijnheer Le Gras vraagt of u het telegram ontvangen hebt van middag?’
‘Welzeker, ik had het ziektebericht gelezen vóór dat ik hier kwam.’
De Heer en v. Biene komen me aanspreken:
‘Jufvr. de Heer, weet u ook waarom V. niet opgevoerd wordt?’
‘Neen!’ - (met een veelbeteekenend lachend gezicht.)
‘Er is toch niemand ziek? Me dunkt ze zien er allen springlevend uit.’
‘Ja, niemand is ziek, ik geloof het ten minste niet. Dag Jufvr., tot weêrziens.’
Ziedaar de bevindingen van den avond. Heden morgen heb ik, tegelijk met het telegram naar jou, een briefje aan Le Gras geschreven als volgt, zeer vriendelijk en heusch.
‘De Dames Krüseman en Baart informeeren belangstellend naar de plotselinge ziekte van den Heer Le Gras.
Met alle achting
Elize Baart.
De boodschaplooper heeft het bezorgd en op antwoord gewacht, maar... Meneer Le Gras was niet thuis!
Heden avond ga ik naar Faust en hoop een oog in 't zeil te houden met alles wat hier gebeurt.
Duizend groeten aan de familie L. en een zoen van
Je Leerling.