‘Leugen!’ riep ik dadelijk. ‘Elize, je moet naar Rotterdam, terstond! Ik kan niet weg, ik moet me hier in publiek vertoonen, anders strooien ze rond dat ik ziek geworden ben, of niet te Amsterdam ben geweest op mijn tijd, of iets anders in 't een of ander gemeen genre. Ga jij zoo gauw mogelijk naar Rotterdam en rijd dadelijk naar de comedie. Blijf daar zoo lang je het noodig zult oordeelen, vertoon je overal en houd me op de hoogte van alles, ik zal hier hetzelfde doen.’
Met een flesch rijnwijn, een paar broodjes met vleesch, en een china's-appel stapte Elize weer in dezelfde vigelante waarmede wij zoo pas thuis gekomen waren, en ging zij naar de spoor, om in Rotterdam de kabalen te verijdelen.