[9 april 1875
Recensie in de Amsterdamsche Courant]
9 april 1875
Recensie betreffende Vorstenschool in de Amsterdamsche Courant, no. 84. (Knipsel M.M.)
Gisteren avond werd ook hier ter stede Vorstenschool opgevoerd voor een talrijk publiek, dat zich in de niet als schouwburg gebouwde zaal van Frascati maar weinig op zijn gemak voelde.
Over Multatuli's drama kunnen wij ditmaal kort zijn. Slechts moeten we zeggen, dat gisteren avond onze overtuiging weêr is versterkt, dat het als tooneelstuk zeer zwak is.
Van 't begin tot 't einde toch stuiten wij op onmogelijke toestanden, op overdrijving, op gerekte en uitgesponnen beschouwingen, op verouderde theater-ficelles, op buitensporigheden in uitdrukking en voorstelling.
Zonder het pikante van den inhoud en den grootendeels schoonen letterkundigen vorm zou het stuk beneden het middelmatige zijn, thans zal het nog eenigen tijd een succès de curiosité hebben, om dan voorbij te gaan gelijk al het onvolmaakte dezer aarde voorbijgaat. Zelfs deelen wij het gevoelen niet van den auteur, als hij met zijn gewone bescheidenheid verzekert (voorrede voor den vierden druk), dat Vorstenschool alle koningen zal overleven.
En door dat gevoelen niet te deelen doen we Multatuli zeker geen onregt. Immers mag een leermeester wel in het verschiet stellen, dat zijn school zoo slechte vruchten zal dragen, dat de leerlingen weldra zullen ontbreken? In dat geval ware het beter geweest de school maar niet in de wereld te zenden. Wij kunnen ons voorstellen, dat hij, die met een goede intentie een school oprigt, kan wenschen, dat te eenigertijd de leerlingen zoo volmaakt zullen zijn, dat zij de school niet meer behoeven, maar te verwachten, dat de school nog zal bestaan, als de leerlingen zijn opgeruimd, pleit niet voor een levendig of warm besef van het nut en de krachtige werking der lessen.
In de pauze werd Multatuli ten tooneele geroepen en wierpen eenige studenten en andere vereerders hem twee lauwerkransen toe, waaraan, naar wij vernemen, de toezegging van meer reëele huldeblijken was verbonden.
De dichter sprak tot het publiek en zeide zeer ingenomen te zijn met de toejuichingen, aan zijn arbeid ten deel gevallen, vooral