[9 maart 1875
Brief van Multatuli aan Van Hall]
9 maart 1875
Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven. (M.M.)
dat ik... ingeschreven zijnde: zie V.W. XII, blz. 592-593.
Rotterdam 9 Maart 1875
Waarde Heer van Hall!
Dank voor Uwe vriendelyke letteren, en niet minder voor de gedane moeite. Een uurtje na de ontvangst van Uwen brief, begaf ik my naar 't bureau van den B.St., om de inlichtingen intewinnen, waarover Ge schreeft. En zie, ik trof in den heer Heidsieck (misschien spel ik den naam verkeerd) iemand die met de meeste welwillendheid my de zaak wil faciliteeren. Hy wist uitterekenen dat ik in 1869 in den Haag ingeschreven zynde, zonder daarna afgevoerd te zyn van 't bevolkingsregister nog altyd wettelyk in Holland gedomicilieerd was, en m'n aanstaande idem. De zaak zal dus hier te Rotterdam voortgang hebben, en wel met allen spoed. De weinige dokumenten die we noodig hebben, zyn, of worden, besteld, en weldra komt er alzoo een eind aan de verdrietelykheden die 'n onzuivere positie altyd veroorzaakt. Noch voor my noch voor haar zyn de formaliteiten noodig, maar in de Maatschappy levende... Ge weet de rest!-
Wat de opvoeringen van Vorstenschool aangaat, ik ben er beu van. En de menées van Juffr K! Natuurlyk hebt Ge het (of haar) geschryf in de Utr. Courant gelezen. Daar wordt byzonder gedrukt op den dank dien ik háár verschuldigd wezen zou. 't Is daarmee als met U, toen ze U persoonlyk apostrofeerde, om de schouders optehalen. Doch ik moet en zal ook iets ánders doen. O, meen niet dat ik me zal inlaten met haar, in polemiek! Neen, ik zal haar geld zenden. Zoodra ik U spreek, zal ik U uitleggen hoe dit by de zaak tepas komt.-