Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 486]
| |
Leidsche Schouwburg.
| |
[pagina 487]
| |
kigen en misdeelden onder hare onderdanen. De handeling wordt gevormd door een intrige van Van Huisde ten gunste van zekeren minister Van Weert, waardoor hij den goeden naam eener arme naaister, Hanna, in verdenking brengt. Dat de ‘Vorstenschool’ een merkwaardige verschijning is geweest op litterarisch gebied, weet iedereen en wij behoeven het nu alleen te beschouwen in verband met het tooneel. Wij houden het er stellig voor, dat de begaafde Multatuli bij het schrijven van dit drama nooit een opvoering bedoeld heeft. Wie dat niet met ons eens is, maakt hem een slecht compliment, want dan zou het blijken dat hij op dramatisch terrein een vreemdeling was. Neen, wij gelooven dat de schrijver eenvoudig den dramatischen vorm gekozen heeft om in zijne ‘Ideën’ uit te spreken, wat hij omtrent sommige zaken op het hart had. De in gesprekken gekleede schets ‘Vorstenschool’ maakte opgang en de publieke opinie eischte de opvoering. Een drama moet natuurlijk gespeeld worden, dat ligt voor de hand. Toen vereenigden de dames Krüseman en Baart zich met de Nieuwe Rott. Schouwburgvereeniging; men ging aan het schrappen en wijzigen; de 3e acte werd zeer bekort en het lange dichtstuk van Albert in een regel of wat veranderd. En ziedaar, zóó werden de voornaamste bezwaren overwonnen. Wat onmogelijk was werd mogelijk en thans erkennen wij gaarne, dat de uitslag onze verwachting verre heeft overtroffen. De uitvoering is dan ook voor de heeren Le Gras, van Zuylen en Haspels een niet geringe zegepraal en wij wenschen den auteur geluk met zulk eene vertolking! Dat nu niet alle leemten verdwenen zijn spreekt van zelve. Als tooneelstuk laat de conceptie van de ‘Vorstenschool’ zeer veel te wenschen over. Het is en blijft een aaneenschakeling van redevoeringen (ontegenzeggelijk als lectuur kernachtig en onderhoudend, maar te afgetrokken en te lang voor het tooneel) verlevendigd door een kleine intrige, die niet duidelijk genoeg geteekend is. Veel praten, veel moraliseeren strijdt tegen alle dramatische grondregelen, maar zeker wordt in weinig stukken zooveel gepraat en gemoraliseerd als in de ‘Vorstenschool’. Alleen in het 2e bedrijf en de 2 tafereelen bij Hanna is actie en aan die gedeelten is ook het groote succes van het stuk te danken. De auteur heeft zijne denkbeelden aan koningin Louise in den mond gelegd en heeft van haar een redeneerende dame, een volslagen | |
[pagina 488]
| |
oratrice, gemaakt. Zij houdt redevoeringen over de sociale kwestie in het 1e bedrijf, waar hare moeder blijkbaar alleen bijzit, omdat zij toch een auditorium dient te hebben. Die moeder is niet veel meer dan een pop, die met een paar woorden, den oratorischen stroom afbreekt. In het 3e bedrijf: nieuwe speeches, ook weer voor stomme toehoorders, en eigenlijk is de strafoefening van Van Huisde in de laatste acte niets anders dan een redevoering, waarbij de toehoorder geen enkel woord mag spreken, terwijl dat onophoudelijke ‘blijf zitten’ vervelend wordt. Nu komen we als van zelve aan het spel van Mej. Krüseman. Zij trad als Louise op en sprak hare redevoeringen, wat taal en gestes betreft, op onberispelijke wijze uit. Hare houding was ongedwongen en waardig, zoodat menige actrice het haar benijden kan. In het 3e bedrijf had zij aan haar voordracht meer kleur en relief kunnen geven, doch grammaticaal was er niets op aan te merken. Maar niettegenstaande dat alles verklaren wij ons onbevoegd om te beoordeelen of Mej. Krüseman de noodige gaven bezit om als tooneelspeelster op te treden. Om ons daarvan te overtuigen, had zij een andere rol en een ander stuk moeten kiezen. De rol van Louise geeft te weinig gelegenheid om op het tooneel te schitteren. Vroeger zagen wij haar als oratrice optreden met de novelle ‘de vijf zusters’ - welnu, zoals zij toen die schets met de daarin voorkomende gesprekken voordroeg, zoo deed zij thans de redeneeringen van Louise. Wil zij hare gaven voor het tooneel toonen dan moet zij de tooneelspeelster niet de oratrice Mina Krüseman zijn. Niemand zou na deze proeve nog kunnen zeggen, in welk emplooi, in welk soort van rollen zij zou kunnen optreden. Tragische rollen? Is haar stem daar vol genoeg voor; kan zij er mee tooveren zooals voor eene tragedienne wordt vereischt; heeft zij kracht, warmte en gevoel in haar voordracht? Wij durven op die vragen nog geen ja zeggen. Ofschoon enkele passages, zooals het verhaal van den droom in de 1e acte, ons goed voldeden, beoordeelen wij Mej. Krüseman als tooneelspeelster nog niet. Omtrent Mej. Baart kunnen wij meer zeggen. Wij hopen dat zij zich aan het tooneel zal blijven wijden; zij is er ongetwijfeld een aanwinst voor. In hare poses, hare houding, heeft zij nog niet de gemakkelijkheid, dat gedecideerde, dat Mej. Krüseman eigen is; zij is nog niet zoo gewend om in het publiek op te treden; maar | |
[pagina 489]
| |
dat alles zal beter worden. In hare scènes met haar broeder en met de koningin, speelde zij met een waarheid en diep gevoel, die de algemeene bewondering opwekte. Zij had werkelijk een karakter voor te stellen, en slaagde uitmuntend. De heeren Haspels, als koning George en Van Huisde, speelden meesterlijk. De stoel-scène van den laatste aan het slot is voor een acteur alles behalve aangenaam. Van Huisde, de behendige diplomaat maakt een figuur als een schooljongen. Niet minder lof verdiende de heer Le Gras als den dommen fat en de heer van Zuylen in de twee rollen van Spiridio en Herman. Een paar al te ruwe uitdrukkingen van den laatsten moesten geschrapt worden. De dronkaard Puf was al te gemeen en liet ook de aardigheid van Sire en Sirene in de 1e acte verloren gaan. Met genoegen vernamen wij dat Multatuli een blijspel schrijft. Een stuk van zijne hand en bepaald voor ons tooneel geschreven, zal zeker goed zijn. Leiden, 4 Maart 1875. |
|