Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli's vorstenschool.
| |
[pagina 442]
| |
neemt, ongetwijfeld de ‘Koffieveilingen’ heeft gelezen, maar wiens overige werken, en daaronder de Vorstenschool, lang niet zoo algemeen bekend zijn als waarop zij aanspraak kunnen maken. Toch is het voor de waardeering der eerste opvoering van een tooneelstuk geen onverschillige zaak eenigszins op de hoogte te zijn van den inhoud. Daarom meenen wij geen onnut werk te verrichten, onzen lezers daarin behulpzaam te zijn door hun een korte schets van den inhoud der ‘Vorstenschool’ te geven, ons daarbij van alle beoordeeling onthoudende waar, indien wij er ons aan wilden wagen, slechts van waardeering sprake zou kunnen zijn. Het eerste bedrijf brengt ons op een kamer van Louises Rust, het buitenverblijf van koningin Louise, de hoofdpersoon van het drama, die aan een schrijftafel is gezeten en tot haar eeredame De Walbourg de vraag richt of er ‘nog meer in de voorzaal zijn.’ Op een bevestigend antwoord verschijnt zekere Puf, een boekdrukkersknecht, die een verhaal doet van de benarde omstandigheden, waarin hij verkeert als weduwnaar met acht kinderen en evenveel guldens weekloon, en waaruit tevens blijkt dat zekere Hanna, een naaister, met opofferende liefde zijn jongste kind verzorgt. Na het verdwijnen van Puf treedt de koningin-moeder op, en nu vangt tusschen de beide vorstinnen een gesprek aan, waarin de koningin het levensdoel ontvouwt, dat zij zich voor oogen heeft gesteld: bekend te worden met den toestand der volksklasse en de middelen op te sporen om daarin verbetering te brengen. Men zou dit gedeelte kunnen noemen: ‘het gesprek over de sociale quaestie.’ Uit het begin van dat onderhoud blijkt nog, dat beide vorstinnen dien nacht met hetzelfde doel een langdurige conferentie hebben gehad met een hooggeplaatst staatsdienaar Otto Van Weert, hetgeen later aanleiding geeft tot verkeerde gevolgtrekkingen. Het tweede bedrijf stelt voor een zaal in het paleis des Konings, wiens slaapkamer wordt verondersteld rechts te zijn. Een viertal kaartspelende of slapende lakeien worden uit hun dolce far niente opgeschrikt door het geluid der schel uit de slaapkamer van Z.M., die in het holst van den nacht den kleedermaker Landsheil doet ontbieden om hem te raadplegen over een nieuw model | |
[pagina 443]
| |
schouderweren. Kamerheer en kamerdienaar, lakeien, kleedermaker en bediende worden achtereenvolgens in gelid geschaard om als model te dienen ter beoordeeling van kleur en breedte der nieuwe militaire uitmonstering. Van dat ‘gewichtige’ werk zoekt Z.M. verpoozing in het gezelschap van een viertal heeren van het hof, wier luidruchtig feestgejoel tot zijne ooren was doorgedrongen. Op het einde van dat woelig nachtelijk feest sans gêne, waar de genoodigden verschijnen in klein tenue, zoowel in kleeding als in woorden, zinspeelt een hunner naar aanleiding der afwezigheid van Van Weert op diens nachtelijke bijeenkomst op Louises Rust en wekt daardoor, natuurlijk ten onrechte, 's konings toorn en argwaan op. Het bedrijf eindigt met de afspraak tusschen den kamerheer van dienst Van Huisde en den onvoorzichtigen Hesselveld om het alibi van Van Weert te bewijzen, wiens ongenade men wil voorkomen. Het derde bedrijf doet ons de koningin en de koningin-moeder bij een boerenwoning ontmoeten, waarvan de eigenares een staaltje vertelt van het goede hart des konings, die haar een koe ten geschenke gaf voor haar eigen gestorven rund. De verschijning van den koninklijken jachtstoet in de nabijheid is de oorzaak dat beide vorstinnen getuigen worden van een voorgenomen intrige tot het verkrijgen van zeker ambt, maar tevens van een gesprek tusschen Van Huisde en Miralde, een ander persoon uit de omgeving des konings, waarin beiden besluiten den argwaan van Z.M. weg te nemen, omdat Van Weert voor het oogenblik onmisbaar is. Daaraan knoopt zich een eenigszins wijdloopig gesprek vast tusschen de koningin en haar moeder over de verschillende politieke partijen, dat men zou kunnen beschouwen als één geheel uitmakende met het bovenvermelde onderhoud over de sociale quaestie. Het zou ons niet verwonderen, indien beide vertoogen tot die gedeelten behoorden, welke voor de opvoering geschrapt zijn. |
|