[2 maart 1875
Brief van A. van der Linde aan Multatuli]
2 maart 1875
Brief van A. van der Linde aan Multatuli. (Schaakbibliotheek K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
Amice, |
Ontv. |
22) |
Rf8 |
- e7 |
|
Andw. |
23) |
Tf1 |
- h1 |
|
De sterke wijkt moedig terug! |
Ik heb u de utrechtsche reis maar eerst laten maken, want met zóo'n zet iemant vooruit te verbluffen, ware in strijd met mijn week naturel.
En - hoe is 't in U. gegaan?
En - wanneer krijgt Ge nu weer vrijaf?
Ende - als ‘verwatenheid’ niet en is de verscherpte metathezis van verwaandheid (met. verwadenheid), soe en wete ick dat niet. Ende ghi? Ick bem Grimm. Maar dát raadsel, dat mij voor de motieven van an unknown lady plaatst, - met Paulus (overigens een beste kerel!) roepe ick daghelikx: O diepte! Maar mijn ‘uniek Forschungstalent’! En mijne ‘kritische divination’! Allons donc! Questio I. Wie is die dame?
Solutio I. Die dame kan geen ander zijn dan diegene dewelke met wie Gij U bij gelegenheid van het uitstapje naar Utrecht door professor Doedes hebt laten binden met den band des houwelicxen staets: Mariae Sacrum.
Solutio II. Hoeft niet als I. goed is, quod est zéer logiesch!
Questio II. Waarom bejaagt hypothetiesche gezegde dame mijn dood?
O alle sfinxen! Dát geef ik op, want van alle onschuldigen, die geweest zijn, zijn, en zullen zijn, ben ick de onschuldigste!
Waarom neemt die dame Herodeseeden af? En waarom belooft Gij het hoofd van Johannes den Dooper?
Maar er is geen schotel voor dat hoofd, dát is een praktische zwarigheid, waar Gij U maar uit moet helpen. Als Ge kunt. Maar Gij kunt niet.
Gij ziet reeds uit de thands volbrachte Rockade, dat ik niet, ‘onmogelijk niet’ sterf.
Wilt Ge somts ‘abandonneeren’? Nu is 't daarvoor een mooi moment. Maar in álle stilte. Denk aan uw ‘belofte’.