[28 februari 1875
Onkruid onder de tarwe VII in Onze Tolk]
28 februari 1875
Van Vloten publiceert Onkruid onder de tarwe VII in Onze Tolk, jrg. 6, no. 22. (U.B. Amsterdam; fotokopie M.M.)
Het artikel richt zich speciaal tegen Vosmaer en diens bewondering voor Vorstenschool, dat bij alle nuttige en ware uitspraken nu eenmaal tekortschiet als speelbaar drama.
(....)
Eigenaardig klinkt de vraag waarmeê hij zijne beschouwing besluit: ‘Zou iemand meenen, dat zoo iets’ - als de Vorstenschool - ‘uit een slecht gemoed met verbeelding en voorgewende gevoelens kon gemaakt worden?’ Natuurlijk niet; en zeker doet het stuk ‘met zijn smachten naar 't hoogste en edelste, met zijn grootsche gedachten, met zijn kiesch en teder gevoel, zijn hooge opvatting van 't leven, zijn kreten uit het hart, eer aan't gemoed waaruit het opbloeide.’ Wie zal dat weêrspreken? Ik althans minder dan iemand anders ter wereld. Ik juich dat alles, en den man van wien het op een gegeven oogenblik uitging, van harte toe; ik verheug mij die gevoelens door hem te zien uiten, en door de vrouwen zijner schepping - Louize en Hanna - zoo welsprekend te hooren voordragen. Doch dáárop alleen komt het niet aan; het geldt geen edele opwellingen en welsprekend geuite gedachten slechts, het geldt de blijvende toepassing ook dier gedachten en opwellingen op het dagelijksche en openbare leven zelf, en op de beginselen, naar welke dat leven duurzaam geregeld en ingericht moet worden. En dat is een punt, dat Vosmaer bij deze beschouwing geheel ter zij laat; dat hij, evenals de beginselschuwe held van zijn ‘studie’ minder noodig schijnt te achten, terwijl het integendeel juist de hoofdzaak uitmaakt; en van het andere daarentegen - van edele uitingen en verheven ontboezemingen op 't papier of in den mond - steeds dat zal gelden, wat het fransche spreekwoord zoo terecht van ‘goede bedoelingen’ verzekert, dat er ‘de Hel meê bevloerd’ is.
(....)