Manta nam met breed gebaar en Molière-achtige zwier den prachtig verzorgden hoed af, boog half, breidde ook den anderen arm uit, en hij, plastisch hulde brengend in zijn keurig verzorgde open gehouden gekleede zwarte jas om het witte vest te laten zien, boven den lichtgrijzen pantalon, den verleidersbroek, en de gouden lorgnet op de neus van het angstvallig bewerkte gezicht, dat teekenen van jaren en dagen verjoeg, gaf met al dit décoratieve het beeld te aanschouwen van den acteur die een tik van de kunst heeft.
‘Wat wou ik ook zeggen!’ vervolgde Manta na deze ‘entrée-en-scène’... ‘O, ja! Multatuli was een goeje kerel, maar lang niet mak. Ik maakte in ‘Vorstenschool’ den letterzetter Puf, u weet wel.
Nou, m'n Puf beviel Multatuli niet. Wat ik ook deed, nooit naar zijn zin. ‘M'n God m'nheer, het deugt niet, het deugt niet, het lijkt naar niets. Die man is geen grappenmakker. Zegt u als u blieft alles ernstig.
Multatuli kon dat makkelijk zeggen, maar doe het nu maar. Ja!!! Als ik niet zoo veel van den kerel gehouden had - bij God, het was zoo'n beste vent! - had ik zijne opmerkingen aan mijn hiel gelapt. Nou hinderden ze me. Wat wil het geval? Ik loop op den Bergweg en denk aan Puf. Die Puf kwam me nooit uit de gedachte. Puf vervolgde me overal, ik kon van dien beroerden kerel - Puf meen ik - niet slapen. Ik heb waarachtig eens de nachtmerrie van hem gehad. Daar loop ik dan op den Bergweg en zie een schooier aankomen. Mèt, als ik hem zie, roep ik hard op: ‘Dat is Puf!’ Ik ga naar hem toe, praat met hem, en in al wat de kerel deed was iets pufachtigs, tot het in de hand nemen van zijn pet en het draaien van die pet met beide handen. Die kerel was mijn man, een geboren Puf. Op de eerstvolgende repetitie deed ik, als Puf, dien man in alles na, sprak als hij, liep als hij, om kort te gaan, ik ageerde en acteerde als die verloopen kerel, mijn engel van den Bergweg. Scherp ziet Multatuli toe naar al wat ik zeg en doe, hij strijkt de hand door z'n haren, komt op me toe, geeft me een klap op m'n schouder en zegt: ‘Mans! - nu noemde hij me voor 't eerst “Mans”, net als de jongens - nou ben je Puf. Houdt hem. Nou is 't goed!’
Een steen van mijn hart! Zóó heb ik Puf gespeeld’ - Mans vertelde niet, dat hij toch altijd wat overdreef - ‘succes er mee gehad, en