[12 februari 1875
Brief van Mina Krüseman aan mevrouw B.]
*12 februari 1875
Brief van Mina Krüseman aan mevrouw B. (Leven III, blz. 27-28.)
P.H.v.R.: P. Haverkorn van Rijsewijk, recensent bij o.a. de Nieuwe Rotterdamsche Courant.
Rotterdam 12 Februari 75.
Beste Mevrouw!
Ik ben weer aan 't kibbelen! Deze keer tegen gemeene insinuaties strijd voerende, kom ik uwe hulp inroepen en wel om bijgaand antwoordje geplaatst te krijgen in het Utrechtsche Dagblad. Mijn ongenoemde vijand is... moet zijn... kan niemand anders wezen dan P.H.v.R. zelf, dien ik loyaal den oorlog heb verklaard, maar die, lichtschuw als alle mislukte dominé's, liever achterom en ver weg op z'n sluipmoordenaars-manier intrigeert, dan moedig en openlijk den handschoen op te rapen dien ik hem en plein public heb toegeworpen.
Multatuli is sedert eenige dagen in Rotterdam en heeft reeds een paar repetities bijgewoond. Zoo'n vertooning is geld waard, ik wou dat gij daar eens bij kondet wezen om 't redeneeren aan te hooren.
‘Zoo moet 't wezen.’
‘Neen, zóó kan Multatuli het niet bedoeld hebben, om deze reden.’
‘Wel neen, die reden kan hij toen niet gehad hebben, omdat enz. enz. En daarbij zit de schrijver dan als simpel toeschouwer, totdat er eindelijk een zegt: ‘En u, mijnheer Dekker, wat zegt u er van?’ De deftige Vosmaer is ook lid van de jury en komt dagelijks over uit den Haag om de repetities bij te wonen. Ik had niet gedacht dat er zoo veel gang in het stuk zou zitten, maar 't marcheert heel goed.
Mina.