Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Onkruid onder de tarwe
| |
[pagina 266]
| |
wel zijn kantoorheeren en hun bijsleep. Dàt waren de ‘wezens en gemoederen zooveel voortdurenden arbeids en belangstelling, mijns inziens, niet waard’, en wier aanhoudende opvoering wat eentonig en vervelend werd. En wanneer de Heer Schippers van ‘levenlooze zielen’ spreekt, bij welke niet veel te leeren valt, dan mag dat wel vooral van deze lieden gelden. Doch Woutertjen? verre van dien. Deze is juist de belangwekkende hoofdpersoon van 't geheele verhaal, in wien de gansche Multatuli zelf verpersoonlijkt is, en wiens beeld ons, van zijne kindschheid af, het zijne vertegenwoordigt. Een tweede punt, van minder aanbelang, geldt mijn verzet tegen den M. onvoorwaardelijk gegeven naam van ‘taalvorscher’ en ‘denker’. De Heer Schippers stelt het onwillekeurig zoo voor, als verwarde ik 't eerste met heerschappij over de taal als schrijver, en als ontzeide ik M. den laatsten naam geheel, omdat ik blijf beweren, dat hij hem slechts bij horten en stooten verdient. Zoolang doordraven geen denken mag heeten, mag men ook niet van M. zeggen, dat hij een rustig en gelijkmatig denker is, hoeveel schoone en juiste gedachten in zijne schriften verspreid liggen. Wat zijn taal betreft, ik erken gaarne ten volle de meesterhand, waarmeê hij de pen voert; al ben ik daarom niet blind voor zoo menig noodeloos vlekjen van gezochten schrijftrant en pronkzieke woordenkeus, als zijn stijl hier en daar ontsiert. Ook dáárin zou ik wenschen, dat hij, de volksman, zich meer naar de nederlandsche volkstaal richtte, en der goê gemeente o.a. geen tal van slechts voor de meer geletterde standen verstaanbare uitdrukkingen - gelijk bijv. het cant en derg. in Louize's bespiegelingen in zijn Vorstenschool zelfs - naar 't hoofd wierp. Doch dit tot daaraan toe. Ik hoop mij thans omtrent de bedoeling van mijn vorige regelen duidelijk genoeg verklaard te hebben, en ga dus nu tot het hoofddoel van mijn voorgenomen schrijven, de nadere aanwijzing van het onkruid onder de tarwe des zaayers, over, opdat er het goede zaad, dat hij uitstrooit, niet onder verstikke. V. Vl. Bl. 10 Jan. '75. |
|