Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan Vloten over Multatuliontvangen wij het volgende ingezonden stuk. Wij aarzelen niet het te plaatsen; ja zelfs is niets ons meer welkom dan ons blad open te stellen voor eene behoorlijke bespreking van een schrijver als ‘Multatuli.’ Zonder twijfel zal ook onze gewaardeerde medewerker uit Bloemendaal het ‘audi et alteram partem’ hier met genoegen zien gehuldigd. Wij behoeven overigens niet te zeggen, dat hetgeen in deze onderteekende stukken (immers de initialen van Dr. Van Vloten staan in de letterkundige wereld gelijk met 's mans vollen naam) van weêrszijden wordt aangevoerd, niet kan beschouwd worden als onze subjectieve opinie. Wij stellen ons op dit oogenblik geen partij, en nemen, zoolang de discussiën over Multatuli niet die richting uit gaan, die wij reeds vroeger ten scherpste afkeurden, alles wat met open vizier over hem wordt geschreven, volgaarne op. Red.
In het jongste Nommer (14) van ‘Onze Tolk’ levert Van Vloten een opstel over Multatuli dat door velen, evenals door mij, met leedwezen zal zijn gelezen. Moesten niet twee zulke strijders voor waarheid, recht en gezond verstand elkander de hand reiken en ten wederkeerigen steun verstrekken? Zie, ik wensch van hen | |
[pagina 252]
| |
geen wederzijdsche bewondering, - dat uiterste zou evenzeer te laken zijn, - maar oprechte waardeering van elkanders gaven, liever nog: van elkanders streven. Dát nu vind ik volstrekt niet in het bedoelde opstel van Van Vloten. Kleine gebreken, die ongetwijfeld het werk van Multatuli zullen aankleven, en die aan Van Vloten's scherpziend oog wel niet zullen ontgaan, worden breed uitgemeten; - scherpe, als men wil, ruwe uitdrukkingen van Multatuli doen Van Vloten zeggen ‘dat men moeite heeft de walging te overwinnen waarmeê men er eenige bladzijden in leest (n.l. in M's. geschriften van later tijd). De naam ‘taalvorscher’ wordt aan Multatuli ontzegd; - ik ben geen taalgeleerde en kan dus niet beoordeelen of de treffende opmerkingen en vingerwijzingen op taalkundig gebied, die overal door M's werken verspreid liggen, altijd juist zijn, maar wel mag ik zeggen dat ik - met zoovele anderen - door Multatuli's stijl steeds zoozeer word geboeid, dat eerst eene tweede lezing gelegenheid geeft den inhoud gezet te overdenken. Wie zóó onze taal kan hanteeren moge misschien geen ‘taalvorscher’ heeten, - hij is meer: hij is heer over de taal. Zelfs heftige tegenstanders van M. erkennen dat. Maar al was dat zoo niet, moeten we dan iemands denkbeelden toetsen aan de taal waarin ze zijn vervat? - Ongetwijfeld heb ik minder geleerd uit Van der Palm dan uit Van Vloten; - toch schrijft de laatste in het bovengemeld artikel in ‘Onze Tolk’ een' leelijken zin als dezen: ‘Te vaak evenwel - in zijn geschiedenis van Wouter te voortdurend zelfs - beweegt hij zich daarbij, met het kennelijkste welbehagen, onder wezens en in gemoederen, zooveel arbeids en belangstelling niet waard, en de voorkeur waarvoor een min of meer bedorven smaak in hem verraadt, die ook zijn minder ervaren lezers gevaar doet loopen, den hunnen, op zijn voetspoor, te bederven.’ Dien zin had ik - nu wat den inhoud betreft - allerminst van Van Vloten verwacht. Waarom zou het niet even belangrijk zijn den gang der zielsontwikkeling na te sporen bij een burgerknaapje als Wouter als bij Rousseau b.v.? Leeren de laatste bundels - waarin we als met een krachtig vergrootglas den groei van Wouter's ziel aanschouwen - leeren die ons niet meer dan de meeste boeken over zielkunde met hunne stelsels en de levenlooze zielen waarop ze die toepassen? | |
[pagina 253]
| |
Denker is Multatuli volgens Van Vloten alleen ‘bij horten en stooten.’ Als dat waar was, zouden we dan de Millioenen-studiën bezitten? Wie zal mij een boek uit onzen tijd noemen dat ons meer of zelfs evenveel te denken geeft? En daarop komt het toch aan; dàt brengt ons vooruit! Als een oprecht en dankbaar - hoewel niet verblind - vereerder van Multatuli gevoelde ik mij gedrongen het bovenstaande te schrijven. Ik vlei mij niet Van Vloten overtuigd te hebben, - daartoe zou eene meer geoefende pen dan de mijne noodig zijn; - maar ik heb van mijne zijde eene poging gedaan om een eind te maken aan het zwijgen over een' man, die toch zooveler hoofden bezig houdt. j. schippers. 's Hage, Jan. 1875. |
|