Volledige werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875
(1986)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Het jaar 1875 tot september | |
[pagina 229]
| |
Er moeten te Wiesbaden in het laatst van 1874 heel wat gesprekken zijn gevoerd over de beste manier om de sinds september ontregelde verhoudingen te normaliseren, allereerst die met Nonni. Voor háar zou het nodig zijn dat Multatuli en Mimi gingen trouwen; maar in Wiesbaden waar iedereen hen voor getrouwd hield, konden ze dat moeilijk doen. Er waren bovendien belangrijke motieven om naar Holland terug te keren: dichter bij de pers, dichter bij de vrienden, dichter vooral bij de tegenstanders. Er werd in ernst gedacht aan een huis in het Gooi, waar Multatuli, gehuwd, zou kunnen wonen, mét Nonni. Terwijl de drukproeven van Max Havelaar allengs binnen kwamen en nogal wat problemen met zich brachten, liet Waltman weten dat Specialiteiten aan een herdruk toe was, en dit hield in dat Multatuli de tekst met twee à drie vel wilde vermeerderen. Bij zoveel literaire drukte werd het denken over verhuizen hem te veel: tot nader order bleef het dus Wiesbaden. Maar inmiddels viel de belangrijkste beslissing buiten hem om, in Holland. Doordat zich te Rotterdam een nieuw toneelgezelschap had gevormd, was de kans om Vorstenschool opgevoerd te krijgen opeens gestegen. Mina Krüseman had zich in het hoofd gezet dat alleen zij in staat was de moeilijke rol van koningin Louise naar behoren te spelen, en de volle zalen bij haar voordrachten en bij haar spektakelstuk Eene Echtscheiding hadden de negatieve kritiek luidkeels overstemd. Toen zij op 16 januari met Le Gras, van Zuylen en Haspels een contract sloot, waarin per voorstelling voor haarzelf een bedrag van f125 honorarium inclusief alle kosten, voor haar ‘élève’ Elize Baart f50 idem en voor Multatuli f25 auteursrechten werd vastgelegd, had zij onmiskenbaar een overwinning behaald. Des te schokkender was de reactie van Multatuli: hij keurde het contract af, maar vooral omdat hij wegens de extra-kosten van f200 per avond verhoogde toegangsprijzen en dus | |
[pagina 230]
| |
verminderde aantallen bezoekers en voorstellingen voorzag. Ofschoon deze reactie voor Mina Krüseman een bittere teleurstelling betekende, wenste zij toch, toen de repetities begonnen, de auteur aanwezig te zien. Zij drong er bij hem op aan naar Holland te komen en stuurde zelfs geld voor de reis. Bevreesd de draad van zijn schrijfwerk kwijt te raken, weigerde hij eerst; maar na een uitnodiging van de toneeldirectie zelf, besloot hij te gaan. Voor Mina Krüsemans gedrag ten deze kan men verschillende redenen veronderstellen: de gunstigste is wel dat zij terecht meende aan de auteur van een toneelstuk niet de kans te mogen onthouden om tot de opvoering toe met zijn werk bezig te zijn; en de ongunstigste, dat zij erop rekende hem weer in haar gareel te krijgen. Op 9 februari reisde Multatuli naar Rotterdam, juist de dag dat de leidse universiteit haar derde eeuwfeest vierde met vier dozijn eredoctoraten; zijn mening dat men hem daarbij opzettelijk had gepasseerd, getuigt van weinig begrip voor de academische traditie; maar met het cortège deels lang-vergeten namen voor ogen mag men ook zeggen dat Leiden destijds zich en de wetenschap niet zou hebben geschaad door met twee dozijn te volstaan, of liever nog met twee dozijn plus éen.- Over de ontvangst op haar kamer direkt na zijn aankomst te Rotterdam heeft Mina Krüseman verslag gedaan in een brief, waaruit kan worden opgemaakt dat alles in pais en vree scheen te zullen verlopen. Maar bij de eerste repetitie die Multatuli heeft bijgewoond, woensdagochtend 10 februari, constateerde hij tot zijn ontzetting dat háar Louise in niets op de zijne geleek. In de vertrouwelijke brieven uit al deze weken van moeizame voorbereiding en triomfantelijke opvoeringen - aan Van Hall, aan Funke, aan Vosmaer - is geen enkele gunstige opmerking over haar spel te vinden. Het is typerend voor Mina Krüseman dat zij dit negatieve oordeel nooit aan zichzelf heeft geweten, maar uitsluitend aan de jaloerse kleinzieligheid van die gemene Mul. Nog vóor de maand februari om was, wisten beiden voorgoed dat ze zich in elkaar hadden vergist: Multatuli, die haar karakter als ‘puur goud’ had bewonderd, doorzag haar nu als een eerzuchtige intrigante, Mina Krüseman die Multatuli's genie te vaak en te openlijk had geprezen om nog terug te kunnen, schiep het spotbeeld van de minderwaardige Douwes Dekker, tegen wie dan | |
[pagina 231]
| |
ook álles geoorloofd was. In hoeverre deze zinloos op Multatuli geprojecteerde schizofrenie mede geïnspireerd was door Van Vlotens maandenlange hetze valt niet te beslissen; maar de gelijktijdigheid ervan lijkt nauwelijks toevallig. Voor geheel deze episode zie men vooral H.H.J. de Leeuwe Multatuli Het drama en het toneel (Amsterdam 1949). Er is geen dieptepsychologie nodig om in te zien dat er tussen Multatuli en Mina Krüseman een wezenlijker misverstand bestond dan uit haar brieven aan den dag treedt. Geen van beiden immers zag het opvoeren van Vorstenschool als doel op zichzelf: voor háar was het een middel om zich door haar geliefd publiek erkend te zien als een gróot actrice; voor hém, om dit publiek te doordringen van een sociaal gevoel, zó sterk dat het de stuwkracht kon worden van een beweging die recht zou doen aan zijn politiek en ethisch leiderschap. Dat dit in 1875 een illusie was, evenzeer als in 1860, moge waar zijn, dit neemt niet weg dat ze een eerlijker kans en een eervoller einde had verdiend dan door Van Lenneps tekstverminking van Max Havelaar en Mina Krüsemans hoofdrolverminking van Vorstenschool ontijdig te worden verijdeld. De ongeveer drie maanden van Multatuli's verblijf in Nederland behoren niet enkel tot de meest bewogene, maar ook tot de meest gespletene van zijn leven. Enerzijds de massale toejuichingen, het eerbetoon met bloemen en lauwerkransen, de reeks huldigingen met toespraken en kostbare geschenken, de verheugende maar ook uitermate vermoeiende erkenning van zijn unieke persoonlijkheid; anderzijds de ál grievender polemiek van critici als Van Vloten, Mina Krüseman en Cohen Stuart, die wát hij gedaan had en gewild, neerhaalden tot het niveau van ijdelheid en vertoonzucht, zonder te vermoeden hoe gauw hun geschrijf de spiegel zou worden van hun eigen formaat. De keuze tussen geloof en ongeloof, tussen conservatisme, liberalisme en socialisme, en ook de Hass-Liebe jegens elk van deze drie welke Multatuli kenmerkt, berust op een beslissing in een veel diepere laag van het bewustzijn dan de rationalisaties waarmee ze verdedigd, of de rationele argumenten waarmee ze bestreden wordt. Het bijzondere van Multatuli's proza ligt in de hoge mate waarin het de uitdrukking is van déze keuze. Terwijl de geestver- | |
[pagina 232]
| |
want er zich onmiddellijk in herkent, kan de principiële tegenstander er weinig anders mee doen dan er zijn eigen anders-zijn aan te toetsen. Het ongeluk bij iemand als Van Vloten is dat al zijn rationele gelijkhebberij niets verandert aan zijn fundamentele ongelijk. Alleen een catastrofaal misverstand kon hem ertoe brengen met redelijke argumenten een bres te willen slaan in Multatuli's existentiële bastion. Aan Multatuli's kant zelf groeiden de eerste contouren van het latere Tandem-gezelschap. Teruggekeerd in het kalme Wiesbaden, waar de zomer heet was dat jaar, voelde Multatuli zich vermoeid, en onvoldaan: het wonder was uitgebleven. De grootste winst was het moeiteloos, zonder ambtelijk gedoe in Rotterdam voltrokken huwelijk. Naar Nederland terug te keren had iedere zin verloren. Hij moest nodig weer aan het werk. Maar afgeleid door het bezoek van oude en nieuwe vrienden, en verdiept in de hem ten geschenke gezonden boeken, Bredero en de vier delen Bor, stelde hij zijn verplichtingen telkens uit, tot wanhoop van zijn uitgevers: de aantekeningen bij de reeds met nootcijfers afgedrukte, grondig herziene Max Havelaar; de toegezegde uitbreiding van zijn Specialiteiten; de voortzetting van het Woutertje Pieterse-verhaal in Ideën VII; en het blijspel waarvan al zo lang sprake was geweest en dat nu de belichaming moest vormen van zijn dankbaarheid jegens het rotterdamse gezelschap. Een écht blijspel, zonder die eeuwige levenslessen waar het banale hollandse publiek altijd om vroeg. Maar iedere poging mislukte. Hij wás niet blijmoedig; en afgezien daarvan: hij had, als moralist, immers nooit iets kunnen schrijven zonder bedoeling. Wat hij wenste, een vrolijk, vrijblijvend spel, lag niet, zoals hij betoogde, buiten de Nederlandse toneel- en taalmogelijkheden, het lag buiten die van hemzelf. Bij wat meer zelfkennis had hij het kunnen weten. Verreweg het belangrijkste van wat hij in 1875 tot stand bracht, is de reeks van 179 ‘Aanteekeningen en ophelderingen’ achter de herstelde en herziene Max Havelaar. Hun belang is tweeledig: enerzijds de documentatie over de toestanden en gebeurtenissen op Sumatra in de jaren 1842-1844 en op Java in 1856, waar Max Havelaar als controleur en assistent-resident mee te maken kreeg; anderzijds de consequente poging om te verhinderen dat de gestalten van Douwes Dekker, Max Havelaar en Multatuli zouden | |
[pagina 233]
| |
worden gescheiden en tegen elkander uitgespeeld. Wat Douwes Dekker had beleefd en ondervonden was exact wat Max Havelaar in de tafelgesprekken verteld en wat Multatuli in zijn boek beschreven had. Er was maar éen waarheid, en als zodanig zijn de Aanteekeningen een voortdurend verweer tegen Van Vloten. De identificatie gaat zó ver, dat de romanfictie met belangrijke tussenfiguren als Droogstoppel en Ernest Stern geheel dreigt te verdwijnen en dat de tijdgrens van het Havelaar-verhaal verre wordt overschreden. Dat Multatuli ook het gedicht van Roorda van Eysinga, ‘De laatste dag der Hollanders op Java’ integraal opnam, is een vriendendienst waarvan het anachronisme minder stoort. De argeloze lezer behoeft immers niet te weten dat Roorda's beruchte gedicht ontstaan is na en door Max Havelaar. Maar de lezer die het boek uit heeft en aan de Aanteekeningen begint, bemerkt wél dat hij van 1856 terecht komt in 1875. Dat dit soort problematiek Multatuli niet heeft verontrust, betekent nog niet dat ze niet bestaat. Maar indien iemand hem er ooit op had geattendeerd, zou zijn antwoord stellig zijn geweest: ‘Ik ben immers geen schrijver.’ G.S. |
|