Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 681]
| |
Het ministerieDen 1en Juni 1866 werd het ministerie, waarin zitting hadden Geertsema (binnenl. z.), Cremers, (buitenl. z.), Pické, (just.), Blanken, (oorl. en mar. ad int.), v. Bosse, (fin.) en v.d. Putte (kol.); opgevolgd door een ander met v. Heemskerk (binn.), v. Zuijlen v. Nijevelt (buitenl.), Wintgens (just.),Ga naar voetnoot* Pels Rijcken (mar.), Schimmelpenninck (fin.), v.d. Bosch (oorl.) en Mijer (kol.) Den 6en Juli 1872 trad het ministerie op, dat nu gevallen is, waarin de titularissen waren Gericke v. Herwijnen (buit.), de Vries (just.), Geertsema (binnenl.) Brocx (mar.),Ga naar voetnoot** v. Delden (fin.) Delprat (oorl.)Ga naar voetnoot*** en v.d. Putte (kol.) Het staat thans opgevolgd te worden doorGa naar voetnoot**** J. Heemskerk Az. (binn.), v. Lijnden v. Sandenburg (just.), v.d. Heim (fin.), v.d. Does de Willebois (buit.), v. Goltstein (kol.), Taalman Kip (mar.), Weitzel (oorl.) Tusschen toen en thans bestaan punten van overeenkomst. Het eerste ministerie Heemskerk viel driemaal, doch ging de beide eerste keeren niet naar huis, het ontbond de Kamer. Het tweede ministerie Geertsema viel driemaal, doch bleef de beide eerste keeren, zonder de Kamer te ontbinden. Het eerste ministerie Geertsema bracht niets tot stand; het tweede evenmin. Het eerste ministerie Heemskerk bracht voor zich-zelf vrij wat tot stand, doch voor de natie niets. Niet alleen conserveerde het voor zich-zelf, maar ampliëerde het geconserveerde in ruime mate. Het eerste ministerie Heemskerk had de Kamer niet moeten ontbinden, het tweede Geertsema had het wel moeten doen. Een ministerie Heemskerk had nooit moeten optreden en Fransen v.d. Putte moest nimmer tot minister zijn benoemd. Graaf v. Zuylen redde den Vrede van Europa en Fransen v.d. Putte overwon Atjin. | |
[pagina 682]
| |
De redding van den Vrede in Europa bedreigde Nederland met annexatie; de overwinning van Atjin kon 't verlies der koloniën wel eens ten gevolge hebben. Fransen v.d. Putte is rijk geworden in Indië; Mijer ging er heen om het te worden. De Europesche vrederedding bracht Nederland bij het buitenland in spot; de overwinning van Atjin in spot en verachting.
Het tweede ministerie Geertsema, zonder Fransen van de Putte altoos, had, indien het met eene Kamer, die haren plicht betrachtte, te doen gehad had, veel goeds kunnen uitrichten; het eerste ministerie Heemskerk heeft niets goeds verricht; integendeel het heeft door zijne randjesreclame het préstige des konings in de waagschaal gesteld. Indien niet zeker ranghebbend loge-lid naar een ander, dito hoogberangde, gegaan ware, zou waarschijnlijk, ja zoo goed als zeker, de Kamer ten derden male zijn ontbonden geworden en dientengevolge eene breuk tusschen Nederland en Oranje ontstaan zijn, die wel eens treurige gevolgen zou kunnen gehad hebben. Zoodra immers een ministerie zich op den koning beroept, randt het diens onschendbaarheid aan; want het maakt hem tot een partijman, terwijl de Koning partijloos is, althans het behoort zoo te wezen, zoowel in een constitutionelen Staat, als in elke anderen, onverschillig hoe de regeeringsvorm is. De koning staat boven alle partijen. Dit vloeit voort uit zijne onschendbaarheid en is tevens de oorzaak er van. Wie den koning in het debat brengt, begrijpt diens onschendbaarheid niet en randt haar aan.
Het nu op te treden ministerie staat voor eene Kamer, die onhandelbaar is. De Kamer heet liberaal te zijn, doch zij is het niet. De Kamer heeft geen richting, want zij ageert negatief en belet iedere poging tot vooruitgang. Daarom behoort het nieuwe ministerie te doen, wat het afgetreden niet schijnt gedurfd te hebben, namelijk de Kamer ontbinden. Er moet gehandeld worden, en met deze Kamer kan niemand iets uitrichten. | |
[pagina 683]
| |
Er is veel te doen; sedert jaren is er veel onafgedaan gebleven, wat dringend voorziening vraagt; maar wat niet minder erg is dan dit, er is geen onrecht hersteld; integendeel het is bij den dag grooter geworden. Herhaaldelijk is daarop door de Sneeker Courant gewezen; herhaaldelijk is door haar aangedrongen op recht doen o.a. jegens Multatuli; doch 't mocht niet baten. Zij stond alléén - of nagenoeg alléén - in haar eischen van recht. Eindelijk hebben ook andere bladen haar voorbeeld gevolgd; met name o.a. de Zaanlandsche Courant. In haar nummer van 11 Juli schreef zij: ‘Het is zeer te betreuren, dat Douwes Dekker voor ons koloniaal beheer en voor onze volksvertegenwoordiging is verloren gegaan. Niemand heeft de nooden van ons volk zoo scherp doorzien als hij, en weinigen hebben blijk gegeven van zooveel goeden wil en van zooveel arbeidzaamheid.’ Multatuli is niet verloren gegaan, maar hij is schandelijk uitgestooten, miskend en belasterd. Een genie als hij, groot door menschenliefde, in zijn streven naar en het betrachten der waarheid, onsterfelijk door zijne werken, - zulk een zeldzaam toonbeeld van de ware humaniteit was tot nog toe aan alle ministeriën een doorn in het oog. Uit zijne Idéen blijkt, dat zijne pogingen om ten dienste van den Staat werkzaam te zijn, langs omwegen, - onedeler wijze - zijn verijdeld. Intusschen kan het verzuimde nog eenigermate vergoed worden. Op koloniaal gebied verkeert zeer veel in een kankerenden toestand. Om daarin verbetering te brengen, is er een eminent persoon noodig, die het goede wil en kàn doen. De daartoe aangewezen man, de eenige die er toe in staat is, verkeert in den vreemde; zijn naam is Douwes Dekker. Het opgetreden ministerie is alles behalve populair en moet na korten tijd vallen, als het zich niet wat populariteit weet te verschaffen. Het zou bij een groot deel van de Nederlandsche Natie veel goed kunnen maken en zich het prestige van rechtvaardigheid bezorgen, zoo het aan Multatuli vergold, wat hem misdaan is. Het zou zich jegens Java verdienstelijk maken, zoo het van Multatuli zijne diensten in koloniale zaken vroeg. Nederland zou er door gebaat en het gekrenkte recht er eenigermate door verzoend worden. | |
[pagina 684]
| |
Het wantrouwen, dat zich reeds allerwege tegen dit ministerie openbaart, zou er voor een goed deel door verminderd worden, want de Natie zou zeggen: ‘Zie, het nieuwe ministerie begon met eene daad van rechtvaardigheid te verrichten; het is dus op den goeden weg.’ Van politieke richting kan in deze geen sprake zijn, want de rechtvaardigheid kent geene richting; zij zelve is de richting, die ieder verplicht is te volgen, maar die tot nog toe, helaas! door geen ministerie is erkend geworden. Voor koloniale zaken is een adviseur noodig, die Java kent en kreukeloos eerlijk en rechtvaardig is. Die man is Multatuli. Had men naar hem geluisterd, nimmer zou de geschiedenis van Atjin zijn voorgevallen; millioenen guldens, duizende menschenlevens en de Nederlandsche eer zouden gespaard gebleven zijn. Voor den naam van Nederland, voor de Koloniën, voor het heil der Natie en ook voor het Ministerie is het te hopen, dat ditmaal onze stem niet zal zijn, die eens roependen in de woestijn! Vooruit loopen op de handelingen van dit ministerie mag men niet, vooral nù nog niet, nu het nog aan den vóóravond van zijn optreden staat, - maar, dat het o.a. aan Multatuli recht zal verschaffen, hoop ik van harte. |
|