Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdEen afgebroken stilzwijgen van de Nederlandsche pers.Voor ieder, die niet meêschreeuwt met den grooten hoop, en bijv. nog maar steeds niet inziet dat Multatuli in ons vaderland loon naar werken heeft gehad, bevatte het ‘Vaderland’ van verleden week een ware verrassing. De heer Vosmaer toch heeft niet alleen den moed gehad eerst Multatuli's ‘Vorstenschool’ in den Spectator zeer gunstig te beoordeelen, maar ook zelfs om daarna, o wonder van een Nederlander! in het ‘Vaderland’ eenige regelen aan de oprechte bewondering en aanprijzing van Multatuli's Ideeën te wijden. 't Is ongehoord, niet waar? Daar waar de dagbladpers een zeldzame energie in doodzwijgen, in ignoreeren heeft aan den dag gelegd, daar waar het groote publiek op het hooren van den naam Douwes Dekker, nog steeds op gezag van allerlei lasterlijke geruchten mompelt van ‘een slecht mensch in een bijzonder leven!’ behoort er werkelijk eenige vrijmoedigheid toe om de opinie der gildebroeders te trotseeren en te zeggen: mijne heeren! met terzijdestelling van alle bakerpraat omtrent het bijzonder leven van den heer Douwes Dekker, waarover wij zeker even onnauwkeurig burengerucht hooren als over het uwe, verstout ik mij bij dezen u bekend te maken dat ik Multatuli de belangrijkste figuur van het hedendaagsche Nederland vind: ik vind zijn Ideeën niet alleen ‘mooi’, maar ik zie er een zeer belangrijke daad in, welke eenmaal zal blijken van zeer veel invloed op het Nederlandsche volk te zijn geweest. | |
[pagina 602]
| |
Vosmaer gebruikt niet dezelfde woorden als ik hier, doch hij spreekt in dezen geest: In '62, onder het schrijven van zijn voortreffelijke brochure over Vrijen Arbeid, meldde Multatuli aan den heer d'Ablaing: ‘Ik verzoek u de uitgave op u te nemen van een werk dat ik zoo even bedacht heb... Ik zal in dat schrijven trachten naar waarheid. Dat is mijn eenig program. Ik zal geven: verhalen, vertellingen, geschiedenissen, parabelen, opmerkingen, herinneringen, romans, voorspellingen, paradoxen... Ik hoop dat er 'n idée zal liggen in elk verhaal, in elke mededeeling... Noem dus m'n werk: Ideeën, anders niet.’ Thans is Douwes Dekker nog steeds met onverflauwden ijver (en dat, zegt wat lezer! onder de omstandigheden waarin hij gewerkt heeft) bezig, dat eenmaal opgevatte program uit te werken. Een zevende bundel Ideeën is voor korten tijd weer aangelegd: daarin schildert hij met ongeëvenaarde oprechtheid en waarheid de wording van een menschenziel. Geen romanleugentjes van de welbekende lichte soort, maar waarheid, menschenkennis, poëzie, (en wel de echte, niet de sentimenteele affectatie van die zienersgraaf, die wij van het gros van geprezen auteurs te zien en te hooren krijgen) zal de eerlijke en onbevooroordeelde lezer in deze Wouter-geschiedenis vinden. Het is merkwaardig dat het tot op den huidigen oogenblik moest duren, dat aan Douwes Dekker in een Nederlandsche Courant een woord van waardeering en dank werd toegebracht voor zijne geschriften na den Max Havelaar. Trouwens weinig groote mannen zijn in hun tijd en in hun land populair geweest. Zelfs een Goethe, overigens niet de ongelukkigste martelaar van de wangunst of den onwil van het publiek, moest nog in zijn Faust verklaren: Wer darf das Kind beim rechten Namen nennen?
Die Wenigen die was davon erkannt,
Die thöricht gnug ihr volles Herz nicht wahrten,
Dem Pöbel ihr Gefühl, ihr Schauen offenbarten,
Hat man von je gekreuzigt und verbrannt.
| |
[pagina 603]
| |
Ten onrechte heeft men de verdienste van Douwes Dekker tot nu toe uitsluitend in zijn Max Havelaar en wel bijzonder in den stijl daarvan gezocht. Juist met de uitgave zijner Ideeën heeft hij wellicht het meeste gedaan: alleen een volgend geslacht zal den invloed, dien de schrijver daarmede op zijn omgeving heeft uitgeoefend, naar waarde kunnen schatten. Zeer zeker zullen natiën, grooter dan de onze, aan onze letterkunde zulk een oorspronkelijk, rijkbegaafd en werkzaam auteur benijden, en latere Nederlanders zullen niet weten of zij in de vicieuse toestanden, die door D.D. zijn ontleed en aan de kaak gesteld, de onmisbare aanleiding moeten zoeken tot het openlijk optreden van den maestro, dan wel of zij het moeten betreuren dat hem in levenservaringen van anderen aard geen stof tot een ander genre is aangeboden. Vosmaer zegt terecht: ‘zoo kon hij uitgaan om te zaaien, want hij was dat niet vroeg begonnen. Het zaad lag in de voorraadkamers opgehoopt. De grond, waarvan het gewonnen werd, was diep en veelvuldig doorploegd door het ijzer der gedachte, en de hoeven der paarden en ossen hadden er op getrapt. En over de voren hadden hagel en regen gejaagd, had zonnelicht en gloed geschenen. Maar de arbeidzame hand, die het verzamelde onder leed en vreugde, had nooit geaarzeld. Want zij werkte voor de waarheid en den mensch. ‘Ik weet niet waarmeê deze Ideeën te vergelijken, wat ook niet noodig is, doch men zoekt dat soms om bij benadering het wezen te teekenen. 't Is anders dan Sterne, dan Börne, dan Heine, dan Montaigne. Soms door de lichtheid en snelheid der bewegingen, het overspringen op onderwerpen, heeft het iets van een fransche causerie. Het is evenwel een geharnaste causerie. Ze doet wel eens denken aan Heine, dan weêr door de fijnheden spelemeiende bigarures aan Tristram Shandy; dan weêr is er oostersche poëzie als die van 't Hooglied of toorn als van Jesajas in. Maar altijd weêr anders, en eigen en geheel oorspronkelijk; een eenig verschijnsel in onze litteratuur.’ Zoo het mij veroorloofd is ééne aanteekening te maken bij hetgeen Vosmaer schreef, dan zou ik zeggen dat deze hem nog steeds te veel als letterkundige man heeft in het oog gevat en aanbevolen. Ik zou mij zeer moeten vergissen als Douwes Dekker niet in de eerste plaats, (ook na zijn eerlijk aangekondigd optreden als broodschrijver), wenscht in aanmerking te komen als persoonlijkheid, als ijverig zoekende naar de waarheid, als goed en scherpzinnig staatsburger. Dat | |
[pagina 604]
| |
hij een bekwaam en edel ambtenaar was, heeft hij door zijn gedrag in Indië en door zijn Max Havelaar bewezen; dat hij meer verstaat van de Indische huishouding dan bijna allen die er over meêspreken, heeft hij getoond in ieder woord, dat hij over Indië schreef (zie zijn woorden over den Atchinschen oorlog, vóór het begin van den strijd, aan den Koning gericht), en in het bijzonder in zijn twee onweersprekelijke brochures over ‘Vrije Arbeid.’ Dat hij von Hause aus een naïef, goedhartig man is, heeft hij door de publicatie zijner ‘Minnebrieven’ doen blijken; en eindelijk dat hij een dichter en een wijsgeer is, daarvoor kunnen zijne Ideeën pleiten. Het is zeer te betreuren dat Douwes Dekker voor ons koloniaal beheer en voor onze volksvertegenwoordiging is verloren gegaen. Niemand heeft de nooden van ons volk zoo scherp doorzien als hij, en weinigen hebben blijk gegeven van zooveel goeden wil en van zooveel arbeidzaamheid, Men leze nu nog zijn politieke beschouwingen, zijn beroep op de kiezers van eenige jaren herwaarts, en nog zal men daaraan geen actualiteit kunnen ontzeggen. Waarom ik de bespreking van Multatuli in de Zaanlandsche Courant niet hors de saison beschouw? Vooreerst, omdat ook vroeger de Zaanl. Court. belangstelling voor zijn zaak heeft getoond: (dat ik de manier waarop zij dat destijds bij monde van den Heer v. Gennep deed, linksch... een lapsus... vond en nog vind, behoef ik zeker niet uitvoeriger te zeggen.) Ten tweede, omdat ik van een ijverige lezing zijner geschriften zeer veel hoop en verwacht voor de vorming der toekomstige radikale partij. Dat er ook op misslagen van Multatuli, op gebreken van zijn schrijftrant kan gewezen worden; dat hij tegenover velen ‘excentriek’ is geweest, weet ik; verbeeld u dat het ook niet zoo geweest ware! Maar aangezien allen daar nu van overtuigd zijn, vind ik het overbodig daarover te spreken. Voorshands wilde ik een bravo toeroepen aan den heer Vosmaer, voor zijn stukje in ‘het Vaderland’. Mannen van zijn autoriteit zijn noodig om op te wegen tegen het kwaadaardig gezag van Multatuli's vijanden. Overigens wordt het meer dan tijd dat Nederland een zijner grootste mannen... laat het dan zijn slechts een beetje, beleefd behandelt. | |
[pagina 605]
| |
Of moet het weêr geheel aan het nageslacht worden overgelaten, om in Multatuli den eerlijksten, scherpzinnigsten en welsprekendsten Nederlander van de 19de eeuw te erkennen. Ik hoop dat mijn lezers neen! zullen antwoorden! J.A.B. |
|