| |
[18 juni 1874
Brief van Mina Krüseman aan Multatuli en Mimi]
*18 juni 1874
Brief van Mina Krüseman aan Multatuli en Mimi. (Leven II, blz. 164-170.) De brief is begonnen 16 juni en voltooid op 18 juni.
Brussel 16 Juni 1874.
O, gutte, gutte, gut! Mijn beste vrienden, wat heb ik een schik! Kolff is van morgen hier geweest om me uittejouwen over 't nadrukken in Indië van mijn ‘Huwelijk’. 't Deed hem goed dat ze M.K. zoo beet gehad hadden! Hij kon zijn plaisir niet verbergen en vroeg me heel triomphant wat ik daar nu wel tegen doen zou.
‘U heeft geweigerd uw boek te verkoopen, nu hebben ze 't genomen; doe daar nu eens iets tegen, als u kan.’
‘C'est fait, ik kan er niets meer tegen doen, maar ik kan toch een vengeance vinden, die heel aardig zal zijn en menig uitgever in 't harnas zal jagen.’
| |
| |
‘Zoo?... en welke vengeance zal dat wezen?’
‘Och, niets dan een rekeningetje, dat ik aan den Redakteur van 't Soerabaaisch Handelsblad zal zenden voor 't publiceeren, zonder mijn voorkennis en tegen mijn zin, van een werk dat ik in Indië, en vooral in een Koerant, niet gepubliceerd wilde hebben.’
‘Maar jufv. Krüseman!...’
‘Welnu?’
‘Uw boek is toch 't eigendom van Nijhoff?’
‘Ah! dus heeft Nijhoff 't verkocht?’
‘Neen, dát zeg ik niet! Ik weet nergens van, ik ben geheel buiten die zaak... ik veronderstel maar dat Nijhoff de copie van u gekocht heeft.’
‘Neen, zeker niet, niemand heeft recht op mijn werk dan ik zelve.’
‘Ja, maar 't nadrukken is niet verboden, er is geen wet...’
‘Die deze soort van diefstal straft, niet waar?’
‘Diefstal!’
Ja, natuurlijk, diefstal. Is 't niet reeds een jaar geleden dat ik u mijn ‘Huwelijk’ geweigerd heb als feuilleton voor een Indiesch blad? Heeft u me toen niet gezegd: ‘als u 't niet verkoopen wilt, dan kunnen ze 't toch overdrukken in de krant, want er is geen wet die dit verbiedt.’ - En heb ik u hierop niet geantwoord: ‘Welnu, als ze stelen mogen, laat ze stelen, dan zal ik 't plaisir hebben hen, mét of tégen de wet, te beschuldigen van diefstal, en te bewijzen dat ze gestolen hebben; een pretje voor me, geloof me!’
‘Ja, maar juff. Kr., u kan er niets meer tegen doen, de wet...’
‘Spreek me toch niet van de wet! Ik lach al je dievenwetjes uit! - Ik bezit een boek, waarvan ik niet meer dan 600 ex. in de wereld wil hebben; maar een man in Indië vindt 't voordeeliger zijn courant met onbetaalde dan met betaalde feuilletons te vullen en gebruikt daarvoor mijn boek, dat ik niet verspreid wil hebben, maar dat hij nog eens bij 1000 ex. te gelijk verbrokkeld en mishandeld rondstrooit! Permiteer me je wetten uit-te-lachen als ze zoo'n handeling goedkeuren! En vind me als-je-blieft eens heel, heel goedig, als ik (de eerste keer) van zulke dieven niets meer eisch dan de betaling van 't gestolene.’
‘Maar, ze zullen niet betalen!’
‘Tant mieux, dan erkennen ze te stelen, en zullen ze zelv' dus wel zorgen voor een wet, die noodig is om 't stelen tegen te gaan.
| |
| |
17 Juni.
Verbeeld je dat Kolff me gisteren 't briefje voorlas van Jan ten Brink, met bijvoeging van: - ‘In de Lokomotief kan ik niet beloven dat 't geplaatst zal worden, ik zal er mijn best voor doen, maar de indiesche bladen zijn zoo arm dat ze geen feuilletons meer betalen kunnen en mij mijn stukjes weigeren.’
‘Hoe veel vellen druks denkt u dat 't stukje van Héloïse wezen zal?’
‘Een vel of zeven, acht.’
‘A fl. 16 't vel?’
‘Ja.’
‘En voor Indië?’
‘Dat weet ik nog niet... Ze zeggen in Indië dat ze niet behoeven te betalen, en 't dus ook niet meer doen... O ja, die zaak van jufvrouw Baart, hoe staat 't dáár mee? Dat goeie kind heeft me een overdrukje gestuurd van haar stukje en vraagt me of't al in een indiesch blad geplaatst is, met 't voorwoordje van u... God! daar weet ik niets van! Ik weet wel dat ik uw voorwoordje ontvangen heb, en naar Indië gezonden, lang geleden reeds... maar van 't stukje zelf herinner ik me niets...’
‘Wat blief je? Heb je 't voorwoordje laten plaatsen, zonder 't stukje waar 't bij behoort? Vergeet u dat ik dat voorwoordje voor jufv. Baart geschreven heb, en niet voor u?’
‘Hoe veel ben ik er u ook weer voor schuldig?’
‘Mij?... Schuldig?... Niets, mijnheer Kolff. Mina Krüseman verkoopt haar werk niet, omdat zij 't recht wil hebben elken uitgever van diefstal te beschuldigen, die één enkelen regel schrift van haar anders uitgeeft dan zij 't verlangt.’
‘Maar ik ben toch nog in de schuld bij u, niet waar?’
‘Bij jufv. Baart, wil u zeker zeggen; of heeft u haar 't honorarium reeds gezonden voor haar stukje?’
‘Neen... dit is 't juist waarover ik u spreken wilde... hoeveel heb ik u daarvoor ook weer beloofd?... Ik ben 't vergeten.’
‘Denkt u dat ik dat nog weet! Ik zal uw brief eens opzoeken en 't u schrijven.’
‘Als je blieft... want ik wil wel betalen, God, natuurlijk! Ook al kon ik 't stukje in 't geheel niet geplaatst krijgen, dan nog zou ik haar geven wat ik beloofd heb?’
‘Natuurlijk!’
| |
| |
‘En hoe heeft u 't van den winter gemaakt? U is in Italië geweest, niet waar? Hoeveel dagen in Rome? Den Paus nog gezien?’ enz. enz. Ik antwoordde hem op al zijn vragen, en vertelde hem 't een en ander van Pausje, Antonelli, enz. enz.
‘Mijn hemel, hoe intéressant! Nu, daar kan u dus heel wat van vertellen! Heeft u al iets klaar voor de pers? We krijgen toch zeker “impressions de voyage” of...’
‘Neen, niets, ik schrijf niet meer, zoo lang er geen wet is die een auteur tegen diefstal beschermt. Denkt u dat ik me de moeite zal geven verhaaltjes te schrijven om uitgevers en koerantiers te verrijken? Pas si bête! Jullie verdient niets meer aan me! Ik heb er mijn “Huwelijk” aan gewaagd om de pers in Nederland te leeren kennen, en ik ken de pers, hetgeen uit Judith blijkt. En met mijn drama heb ik getoond dat ik mijn werk bekend en betaald kan krijgen, ook zonder, of ondanks uitgevers, boekverkoopers en koerantiers.’
‘Maar u schrijft toch nog?’
‘Voor lezingen, ja; anders niet.’
‘Dus rekent u op 't publiek?’
‘Natuurlijk. Denkt u niet dat mijn trouwe vriend Publiek zal komen, als ik bijv. deze annonce in de koeranten plaats:
Lezing van Mej. M. Kr.
“EEN BLIK IN DE ARTISTENWERELD”
gevolgd door
“meester kritiek.”
Onuitgegeven tragisch kluchtspel.
dat niet in 't licht zal verschijnen vóór dat er een wet zal zijn, die een Nederlandsch auteur recht toekent op zijn eigen werk.’
‘Maar, mijn God, jufv. Kr. zulke dingen kan u niet in couranten zetten!’
‘Zou ik op die lezingen geen publiek hebben,... denk-je?... dat me meer betalen zou voor mijn ‘Tragisch Kluchtspel’ dan alle uitgevers te zamen?... En zouden zulke annonces, met de lezingen die volgen, de uitgevers niet duurder te staan komen dan een beetje eerlijkheid? ‘Maar dan krijgt u de heele pers tegen u!’
‘De pers, die ik niet meer noodig heb! U vergeet dat ik niet meer schrijf, maar spreek!’
Il va sans dire, dat dit maar een fraze is, maar hij heeft hem geslikt,
| |
| |
en heeft zich op 't laatst zóó zwak gevoeld, dat hij me dit antwoordde, toen ik zeide dat ik nu nog maar de koeranten hebben moest, waarin mijn ‘Huwelijk’ stond, om die als bewijsstukken te gebruiken.
‘O! die kan ik u bezorgen, ik heb ze thuis, niet allen, maar toch eenigen... Ik wil u graag met alles helpen en in alle bladen in Indië laten plaatsen al wat u goed vindt, maar mij moet u er buiten laten, alsjeblieft, noem mijn naam niet.’
Hoe vindt gij die? Nu gaat hij zijn indiesche vrienden verraden, op hoop van zelf vrij te dobberen! Leven de vijanden!
Toen hij opstond om heen te gaan, vroeg ik hem of ik 't briefje van ten Brink mocht hebben om aan Héloïse te zenden voor de condities.
‘O ja, zeker, waarom niet!’ Maar toen hij 't me over wilde geven, trok hij de hand weer terug.
‘Wacht, er staat nog iets in... och, dat niets beteekent, over een tooneelstukje van ten Brink.’
‘Kan ik er dan 't stukje niet afknippen dat Héloïse aangaat?’
‘O, ja wel, hier.’
Hij wees me de plaats, ik knipte 't papiertje in tweeën, gaf hem de eene helft en behield de andere.
Toen hij vertrokken was, ging ik mijn papiertje halen om 't u te zenden, maar vond, in plaats van 't mijne (dat ik, zooals later bleek, reeds weggeborgen had) 't zijne, waaruit ik tot mijn groote vreugde zag dat de arme Lokomotief, die liever niets betaalt, aan Jan ten Brink fl. 50 't vel moet geven!
Daarvoor moest hij nu uit Leiden komen! Om me zelf dat papiertje te brengen! Hier is 't! Stuur 't me s.v.p. gauw terug, want ik wil 't hem weerzenden met een vriendelijk woordje er bij!
Wat 't bekend maken van den naam betreft, als Héloïse Héloïse wil blijven, ook voor ten Brink, laat mij daar dan maar eens over kibbelen, mogelijk geeft die pédante redaktie wel toe!
Mijn rekenmannetje was juist hier om antwoord te halen, toen Kolff kwam. 't Deed me plaisir voor hém dat hij zoo'n kibbelscène eens bijwoonde, en 't deed me innig goed voor Kolff dat ik een getuige had! Papa heeft schik in deze kibbelpartij, maar is me toch wat al te Multatuli-achtig in zijn verontwaardiging, want zijn ideaal van afrekenen is... ranselen! Zie, dat is nu een soort van wraak, waar ik niet de minste sympathie voor heb! Misschien ben ik er te physiek lui voor! - Ik houd niets van gymnastische oefeningen!
(....)
| |
| |
Mevrouw beweert dat ik nog nooit zoo lang voor mijn plaisir van huis ben geweest. ‘C'était toujours pour donner des concerts ou des lectures, ou bien pour faire éditer un livre, ou pour prendre des leçons de chant ou de déclamation, que sais-je! Mais cette fois ci, vous n'avez rien fait, absolument rien! Vous avez été voir le Pape et puis le Cardinal Antonelli, puis le Pape et puis le Cardinal Antonelli, et puis encore le Pape, et encore le Cardinal Antonelli, et ainsi de suite! Zij denkt zeker dat er in 't Vatikaan appartementen verhuurd worden, liefst aan dames die alleen reizen!
18 Juni.
Ik heb uw beide brieven ontvangen, en de 1ste afl. Ideën, VII bundel, met Woutermannetje ook; ik zal maar niet meer bedanken, want dat wordt eentonig, altijd 't zelfde!
Zeg, wat ik u bidden mag, werk me toch niet tegen in mijn kibbelen, denk dat ik 't doe voor mijn eigen plaisir, liefhebberij tout pur! 't Is gemeen van me dat ik u dat briefje stuur van Jan ten Brink, maar 't kan mij niet schelen of gij vindt dat ik leelijk handel ten opzichte van den bloedzuigers-club, dien ik, onder welken naam ook (impresarii, uitgevers, kunstkoopers, n'importe) als mijn natuurlijken vijand behandel, en vervolg, aan de kaak stel en benadeel, waar ik kan; spreek me niet van ‘geen verdere moeite doen voor Héloïze’; 't is geen moeite, 't is een pretje, schrijf mij alleen maar hoe ik aan moet met den naam, en laat mij verder maar met Kolff haspelen, ook een naam is gauw gemaakt... uitgevers kunnen geen aanspraak maken op waarheid, dat is toch iets waar ze geen verstand van hebben, en buitendien, ik heb 't recht ze te verraden en te verkoopen, want dat heb ik al die lui sans gêne beloofd, ze weten dat ze van mij niets goeds te wachten hebben. Ruse pour ruse!-
En hebt gij nu ons keukentje nog maar half, kassian! Ik houd niets van salons, moet ge weten, daarom, zeker, kwam ik bij u zoo gauw in de keuken terecht!
En hebt gij waarlijk Betsy Perk's ‘Ezeltje’ geheel gelezen! 't Arme dier is verkocht, na zijn verschijning in de littéraire wereld, en gaat nu zijn geschiedenis eindigen als een ordinaire ezel! - B.P. ligt op 't oogenblik met half Valkenburg overhoop en heeft 't nu zoo bont gemaakt, dat ze zelfs bij de H's niet meer ontvangen wordt (volgens schrijven van C.) Verbeeld u dat dat ezeltje van een B.P. in Valkenburg, waar alles roomsch is, de esprit fort heeft willen uithangen en
| |
| |
er zich op voor liet staan dat ze tegen den Paus ('t is er een van eenige honderd jaar geleden!) geschreven had! Dit heeft natuurlijk aanleiding gegeven tot discussies, die ten laatste zoo heftig geworden zijn, dat ze B.P. uit haar appartementje hebben gepraat! Toen stond zij op straat, daar niemand in Valkenburg haar meer in huis wilde hebben. De H's, die altijd nog medelijden met haar hadden, hebben toen net zoo lang gesoebat en gepraat, totdat ze haar weer ergens onder dak gekregen hadden, maar nauwelijks meende B.P. de H's niet meer noodig te hebben, of zij is ook haar gaan belasteren, en heeft 't zóó bont gemaakt, dat Jeanne verzocht heeft van alle verdere brieven en bezoeken van B.P. verschoond te blijven.
‘Ik zal daar eens een brochuretje over schrijven,’ is B. P's antwoord geweest, ‘dan zullen de menschen ten minste weten wie gelijk heeft en wie schuld.’ Hiermee komt weldra dus een 2de Ezeltje de wereld inhollen! Arme H's! die stilletjes buiten wonen om niets met de wereld te doen te hebben; nu komen zij door haar goedheid nog in den ezelenstrijd terecht!
Hoe vindt gij nu zoo'n kibbelbrief? Ik merk toch wel dat ik weer in de buurt van Nederland ben; met die beste italiaantjes haspelde ik zoo vriendschappelijk voort, hier wordt alles weer zoo nijdig! Om er eens uit te komen schrijf ik u, maar 't helpt niet veel, als ik dan 't gehaspel repeteer!
Adieu, krijg ik mijn stukje ten Brink terug? Ik zend 't u om u 't onderscheid te toonen tusschen de prijzen in en buiten den club. Vosmaer is er buiten, daarom oordeelt hij verkeerd, ik wou dat hij nog bij u was om mee te lezen!
Vele hartelijke groeten.
T. à V.
Mina.
|
|